Arts mag doodswens patiënt negeren
AMSTERDAM - Artsen hoeven de niet-behandelverklaring van een patiënt niet altijd te respecteren. Dat bleek dinsdag uit een uitspraak van het regionaal medisch tuchtcollege in Amsterdam.
Een arts die twee dagen na het inzetten van een succesvolle behandeling tot de ontdekking komt dat de patiënt in kwestie een niet-behandelverklaring heeft, mag verdergaan met beademen en het toedienen van sondevoeding. De medische toestand van de patiënt is op dat moment een andere dan bij het begin van de behandeling. Daarom, zo oordeelde het tuchtcollege dinsdag, kan de arts niet met zekerheid beslissen of de niet- behandelverklaring nog steeds van kracht is, zeker niet wanneer de patiënt in kwestie nog niet aanspreekbaar is.De zaak waarin de tuchtrechter zich uitsprak, was aangespannen door een 27-jarige vrouw en gericht tegen twee internisten van het Medisch Centrum Alkmaar, een arts-assistent en een psychiater. De vier waren betrokken bij de behandeling van de moeder van de klaagster, die op 24 oktober 2002 na een zelfmoordpoging met morfinepleisters in het ziekenhuis was beland.
Volgens de vrouw moeten de artsen vanaf het begin op de hoogte zijn geweest van de niet-behandelverklaring van haar moeder. Toen deze op enig moment zoekraakte, overhandigde zij de internist naar haar zeggen een kopie. Samen met een jurist van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) stelde zij de artsen een ultimatum toen zij volhardden in hun voornemen de vrouw te verzorgen: de behandeling binnen 24 uur staken en anders overplaatsing naar een ander ziekenhuis.
De tuchtrechter stelde dinsdag dat niet vast is komen te staan dat de niet-behandelverklaring al op 24 oktober 2002 bij de afdeling spoedeisende hulp bekend was. Voor de beoordeling van de handelwijze van de hoofdbehandelaar, een van de twee internisten, is daarom uitgangspunt „dat hij de op goede gronden ingezette behandeling diende voort te zetten”, aldus het tuchtcollege, „zolang daarvoor naar de gebruikelijke maatstaven de noodzaak aanwezig was.”
Pas op 26 oktober 2006 kreeg de internist het behandelverbod volgens de uitspraak aantoonbaar onder ogen. Van belang was toen volgens het tuchtcollege of de omstandigheden van de patiënte op dat moment nog overeenkwamen „met de omstandigheden die zij in haar verklaring had bedoeld” en was dat hier aantoonbaar niet meer het geval.
Zelfs al zou de vrouw op dat moment nog in haar behandelweigering hebben volhard, dan nog had de internist op basis van goed hulpverlenerschap bij zijn voornemen kunnen blijven, zegt het tuchtcollege verder. Door de verbetering in haar gezondheid stond namelijk niet vast dat het uitvoeren van het door haar gewenste behandelverbod „op afzienbare termijn” tot de dood zou leiden.
De Groningse gezondheidsjurist C. Vezzoni constateerde vorig jaar dat artsen de niet-behandelverklaring veelvuldig negeren, zonder dat daarbij duidelijk is op welke gronden zij dat doen mogen. Het belangwekkende van deze uitspraak is de constatering dat een niet-behandelverklaring die pas na het inzetten van een succesvolle behandeling opduikt zonder het risico op tuchtmaatregelen terzijde kan worden gelegd.
Wel tekent het college aan dat een internist die het behandelverbod wél zou hebben gerespecteerd niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. „In situaties als deze staat de hulpverlener voor een dilemma, waarin hem in zijn afwegingen enige ruimte moet worden gegund.”
Een woordvoerder van de NVVE toonde zich teleurgesteld, maar wilde verder niet reageren. „We gaan eerst bestuderen hoe de rechter precies tot dit opmerkelijke oordeel gekomen is.” De 27-dochter overweegt in hoger beroep te gaan en is vooral verontwaardigd over de conclusie dat de niet-behandelverklaring niet op de afdeling spoedeisende hulp bekend was. „Die zat gewoon in het dossier.”