Minachting van het kamerlidmaatschap
Pronk, Vermeend, Vliegenthart, Van Boxtel, Hermans, Jorritsma. De lijst van demissionaire bewindslieden die bij nader inzien toch niet in de Tweede Kamer willen, groeit gestaag. Geven straks ook Van Aartsen, De Vries, Netelenbos en Herfkens er de brui aan? „Dit gaat echt te ver. Je vraagt vertrouwen van de kiezer, en in no time ben je weg.”
Minister Pronk van VROM was vlak na 15 mei de eerste. Hoewel hij hoog op de PvdA-kandidatenlijst had gestaan en maar liefst 24.833 voorkeurstemmen in de wacht had gesleept, wachtte hij zijn beëdiging als lid van de Tweede Kamer niet eens af. Hij wilde ruimte maken voor vernieuwing in de sterk geslonken PvdA-fractie, zo verdedigde hij zijn besluit. De ervaren bewindsman kreeg nauwelijks kritiek te verduren.
Pronk stelde een voorbeeld, dat spoedig werd nagevolgd door zijn partijgenoten Vliegenthart en Vermeend. De staatssecretaris van Volksgezondheid en de minister van Sociale Zaken kozen beiden hetzelfde motief als Pronk om hun aftocht te dekken. Vliegenthart behaalde 27.344 voorkeurstemmen, Vermeend sleepte er 36.653 in de wacht. Vliegenthart en Vermeend waren de nummers vier en vijf van de PvdA-kandidatenlijst.
Bij D66 vertrok de nummer twee, minister Van Boxtel, die de afgelopen vier jaar het Grotesteden- en Integratiebeleid voor zijn rekening nam. Ook hij wees erop dat zijn fractie na de verkiezingen sterk was uitgedund en dat er daardoor minder ruimte voor jong talent was ontstaan dan zijns inziens goed is. Dat D66 het verlies al geruime tijd overduidelijk had kunnen zien aankomen, deed voor Van Boxtel kennelijk niet ter zake.
Binnen de VVD-fractie bleef het lange tijd rustig. Maar afgelopen dinsdag gaf minister Hermans van Onderwijs er ineens de brui aan. Hoewel hij werd genoemd als vice-premier voor het nieuwe kabinet van CDA, LPF en VVD, bedacht hij tijdens een „lange innerlijke worsteling” dat hij voor zijn pensionering nog iets anders wil doen dan actief zijn in de politiek. Ook op Hermans’ besluit kwam nauwelijks kritiek.
Helemaal makkelijk kwam vice-premier Jorritsma weg. Deed ze enkele weken geleden nog volop mee in de strijd om het voorzitterschap van de Tweede Kamer, vorige week maakt ze bekend dat ze de Kamer verlaat wanneer er „iets leuks” langskomt. Het wachten is dus op „iets leuks” en de nummer twee van de VVD, die 144.413 voorkeurstemmen haalde, is ook weg. Minister Hermans stond overigens op de vijfde plaats op de VVD-lijst.
Vaandelvlucht
De enige die de kat tot nog toe publiekelijk de bel aanbond, is VVD-eurocommissaris Bolkestein. In een interview met de Volkskrant verweet hij de vertrekkende kamerleden „vaandelvlucht.” Volgens Bolkestein halen ze daarmee het prestige van de Kamer, dat toch al laag is, nog verder omlaag. „Eerst verliezen en dan weglopen? Niks daarvan. Uitzitten, je bent verkozen, ja.”
Toch is Bolkestein lang niet de enige die er zo over denkt. Dr. Gerrit Voerman, directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) in Groningen, heeft er begrip voor dat mensen als Pronk en Hermans vertrekken uit de actieve politiek. „Maar waarom na de verkiezingen? Ze hadden die afweging veel eerder moeten maken. Als je op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer gaat staan, vraag je aan de kiezer het vertrouwen om daar vier jaar lang actief te mogen zijn.”
Kijkend naar de kieslijsten van PvdA en VVD, vraagt Voerman zich af waarom al die bewindslieden per se weer op de lijst moesten. „Dan weet je dat je niet veel vernieuwing zult krijgen. En je moet er als politieke partij altijd rekening mee houden dat de kiezer je een afstraffing geeft. Wanneer dat gebeurt, moet je niet met de handen in het haar zitten. PvdA en VVD hadden vóór de verkiezingen moeten zorgen voor een evenwichtige kieslijst, met een goede balans tussen vernieuwing en ervaring.”
Wanneer ministers of staatssecretarissen graag een post in het nieuw te vormen kabinet willen bemachtigen, hoeven zij daarvoor niet op de kieslijst voor de Kamer te gaan staan. „Bewindslieden kunnen in Nederland ook vanbuiten worden aangetrokken”, legt Voerman uit. „Als politici dus alleen de ambitie hebben om minister of staatssecretaris te worden, kunnen ze een eventuele benoeming ook buiten het parlement afwachten.”
Het spoedige vertrek van pas in de Kamer verkozen bewindslieden is volgens Voerman „schadelijk voor het aanzien van het parlement en demotiverend voor ’gewone’ kamerleden.” Jorritsma, die wacht op „iets leuks”, spant wat dat betreft de kroon. „Moet je je voorstellen dat je als gewone burger pas in de Kamer bent verkozen en er echt iets moois van wilt gaan maken. Zegt je collega zoiets! Dit gaat wat mij betreft echt te ver.”
Politici moeten de rare schijn vermijden dat zij wel stemmen willen trekken voor hun partij maar toch niet voor een volle periode van vier jaar in de Kamer willen zitten, vindt Voerman. Voor Bolkestein, die in 1998 eerst lijsttrekker was van de VVD, maar daarna al snel vertrok naar een post in de Europese Commissie, heeft hij maar „iets meer” begrip. „Het is een verzachtende omstandigheid, maar het principe blijft gelijk: je vraagt vertrouwen van de kiezer, en in no time ben je weg.”
Weinig respect
Al even kritisch als Voerman is oud-GPV-leider en kiesraadslid G. J. Schutte. Ook hij noemt Jorritsma als „meest heldere voorbeeld.” Zij maakt kort na de verkiezingen haar vertrek bekend, terwijl ze een hoge plaats op de VVD-kandidatenlijst innam en „drie keer de kiesdeler” aan voorkeurstemmen binnenhaalde. Volgens Schutte getuigt dat van „weinig respect voor politieke verantwoordelijkheid en weinig respect voor de kiezer.”
Jorritsma had haar afweging veel eerder moeten maken, zegt Schutte. Door op de kandidatenlijst te gaan staan, geeft een politicus aan „primair kamerlid te willen worden.” Dat zo’n kamerlid doorschuift naar het kabinet, valt volgens Schutte te billijken, maar niet een snel vertrek naar „iets leuks” (Jorritsma) of „iets anders dan de politiek” (Hermans). „Het uitgangspunt is dat je de intentie waarmaakt om vier jaar lang in de Kamer te zitten.”
Schutte geeft wel aan dat de omstandigheden per persoon en per geval kunnen verschillen. Maar dat maakt hem weinig milder over de PvdA’ers Pronk, Vliegenthart en Vermeend die hun biezen pakten. Hij heeft er problemen mee dat de drie vertrokken na een „individuele afweging”, terwijl zaken als vernieuwing en continuïteit binnen een fractie een „gezamenlijke afweging” vereisen. „Partij en fractie hadden in gezamenlijkheid vast kunnen stellen dat ze nog te zeer het oude gezicht vertonen. Maar dat is niet gebeurd.”
Net als Voerman vindt Schutte dat PvdA en VVD in de maanden voor de verkiezingen een betere, evenwichtiger kieslijst hadden moeten vaststellen. Verkozen kamerleden moeten vervolgens hun verantwoordelijkheid kennen. Dat betekent niet, herhaalt Schutte, dat zij onder alle omstandigheden per se de vier jaar vol moeten maken. Hijzelf is daarvan het voorbeeld. Schutte vertrok vorig jaar februari, toen de ChristenUnie-kieslijst bekend was en de fracties van RPF en GPV al samengegaan waren.
„In samenhang met de totale vernieuwing moest de partij ook de kans krijgen om met de nieuwe mensen aan de slag te gaan. De campagnetijd begon te naderen en ik was daarvoor niet meer beschikbaar. Om die reden heb ik -na twintig jaar- de Kamer verlaten.”
Europese Commissie
Over de individuele omstandigheden waaronder oud-VVD-leider Bolkestein twee jaar eerder uit de Kamer vertrok, is Schutte minder positief. „Als lijsttrekker speelde hij een prominente rol in de campagne. Vervolgens trad hij na de formatie vrij snel terug, werd ’gewoon’ lid van de fractie en vertrok nog iets later naar de Europese Commissie. Dat was toch een redelijk opmerkelijke ontwikkeling.”
Bolkestein zelf vindt dat hem niets valt te verwijten, zo blijkt uit het interview dat de Volkskrant met hem had. „Ik was niet weg. Kok is ook niet gebleven. Hij stond op de kamerlijst en heeft de Kamer verlaten. Jorritsma ook en Pronk. Al die mensen die minister zijn geworden, zijn uit de Kamer gegaan. Zij naar de nationale politiek, ik naar de Europese. Hoezo vaandelvlucht?”