Burgerinitiatief: emmertje zand in de kloof
Op zijn jaarlijkse bijeenkomst met de parlementaire pers blikte Kamervoorzitter Weisglas vorige week terug op anno domini 2005. In dat jaar is hij, zo bekende Weisglas, hardhandig in aanraking gekomen met de kloof tussen burger en politicus.
Het gegeven dat maar liefst 61 procent van de bevolking de Europese grondwet verwierp, die anders door 85 procent van het parlement zou zijn goedgekeurd, heeft het liberale Kamerlid diep geschokt. Wat een kloof, wat een kloof!Toch daagde er volgens de Kamervoorzitter licht aan de horizon. Want… de week daarop zou de Kamer het zogeheten burgerinitiatief behandelen: een poging die kloof een tikkeltje kleiner te maken.
Dat Weisglas zijn voorstel tot wijziging van het reglement van orde van de Tweede Kamer zó duidt, valt te begrijpen. Hij en zijn medestanders willen immers de mogelijkheid scheppen dat burgers, mits zij 15.000 handtekeningen weten te verzamelen, een voor hen aangelegen onderwerp op de Kameragenda kunnen plaatsen. Zo krijgt de burger meer invloed, weliswaar niet op de inhoud van besluiten, maar wel op de agenda van het Binnenhof. Dat lijkt de leefwereld van de gewone man en die van de Haagse elite, die mijlenver uit elkaar liggen, iets dichter bijeen te brengen.
Dat líjkt zo. Grondiger analyse leert dat we van het voorstel niet te veel moeten verwachten. Het was SGP-Kamerlid Van der Staaij die deze week, tijdens het debat over het plan van Weisglas, zijn medeparlementariërs vroeg nu eens wat voorbeelden te noemen van onderwerpen die de achterliggende jaren aan het Binnenhof volstrekt taboe waren geweest. Ze kwamen niet veel verder dan wat gestamel over Fortuynonderwerpen zoals integratie, veiligheid, wachtlijsten en fileproblematiek.
Maar die onderwerpen zijn, zoals Van der Staaij repliceerde, aan het Binnenhof in de jaren negentig wel degelijk aan de orde geweest. Alleen niet in die geest en met dat gevoel van urgentie dat de burger wenselijk achtte. Niet het ontbreken van debatten maar het ”hoe” van die debatten leidde tot onvrede. Het is twijfelachtig of het door Weisglas gewenste burgerinitiatief in die onvrede verandering kan brengen.
Op de keeper beschouwd is de toegevoegde waarde van een burgerinitiatief niet groot. Per slot van rekening leven we al jaren in een door de media opgezweept politiek klimaat. Kamerleden zijn voortdurend op zoek naar dicht bij de burger staande thema’s en ideeën, om die op de Haagse agenda te plaatsen en daarmee zo snel mogelijk te scoren. Eén e-mailtje met een bruikbaar voorstel van één enkele burger is soms al voldoende om, via de invloed van een Kamerlid en zijn fractie, tot een officieel Kameroverleg te leiden. „Waar hebben we het dan over met het burgerinitiatief? Dan zijn die 15.000 handtekeningen toch alleen maar omslachtig?” vroeg VVD-Kamerlid Van de Beek zich deze week af.
Is er dan geen kloof tussen burger en politiek? Wel degelijk, maar die is veel breder en complexer dan dat hij met het foefje van het burgerinitiatief ook maar enigszins te dempen zou zijn. De kloof tussen de gewone man en de beroepspoliticus heeft bijvoorbeeld ook te maken met het je niet meer willen onderwerpen aan welke vorm van gezag dan ook, met de steeds beter opgeleide en steeds welvarender kiezer, die tevens steeds eigenwijzer en ongeduldiger is geworden. Die in omstandigheden verkeert dat hij in zijn privéleven de zaken redelijk naar zijn hand kan zetten en meent dat zoiets in de staat ook mogelijk moet zijn. Om dat aspect van de kloof tussen kiezer en gekozene aan te pakken -zo er al iets tegen te ondernemen valt- is een veel diepgaandere cultuurkritiek nodig.
Dus geen burgerinitiatief? Dat is daarmee niet gezegd. Als het er iets, al is het maar grammetje, aan meewerkt om burgers in positieve zin betrokken te maken of te houden bij ’Den Haag’, dan verdient het het voordeel van de twijfel. Elk emmertje zand in de kloof is meegenomen. Het gaat hier om een bestuurlijk nieuwigheidje dat nu eens geen afbreuk doet aan de representatieve democratie, maar er alleen een aanvulling op is. Laten we het uittesten en, zoals het voorstel van Weisglas voorschrijft, na een paar jaar een serieuze evaluatie houden.
Aan één voorwaarde moet dan nog wel vooraf zijn voldaan: de werking van het nieuwe instrument, en vooral de beperktheid ervan, moet glashelder aan de mensen in het land uitgelegd worden. Het gaat alleen om het op de agenda plaatsen van een thema, niet minder, maar ook niet meer. Wie mensen de verwachting geeft dat het meer inhoudt, en ze vervolgens teleurstelt, dempt de veel bekritiseerde kloof niet maar graaft hem nog een paar meter dieper uit.