Kritiek op samenstelling van examencommissies
De samenstelling van ruim 60 procent van de examencommissies in het hoger onderwijs voldoet niet aan de wettelijke normen. Dit blijkt uit onderzoek van de onderwijsinspectie. Minister Hermans (Onderwijs) is het echter niet eens met deze conclusie.
De inspectie onderzocht de kwaliteitseisen van examens op hogescholen en universiteiten. Minister Hermans stuurde de onderzoeksresultaten maandag naar de Tweede Kamer.
Examencommissies bestaan gemiddeld uit vijf tot zes leden. Volgens de onderwijsinspectie behoren de leden van een examencommissie een docerende taak aan de opleiding te hebben. Uit het rapport blijkt echter dat 16,2 procent van de examencommissieleden geen lesgeeft en dat 8,1 procent niet eens aan de opleiding verbonden is. In ruim 60 procent van de commissies zit minstens één lid dat er volgens de wettelijke voorschriften niet thuishoort, zo meldt de inspectie.
De voorschriften vermelden dat leden van examencommissies belast moeten zijn met het verzorgen van onderwijs. Volgens minister Hermans hoeft dat echter niet per se te betekenen dat een commissielid lesgeeft. De bewindsman stelt dat hij verantwoordelijk is voor de interpretatie van de regels, zo laat hij via zijn woordvoerster weten. Hij zal de interpretatie binnenkort met de Tweede Kamer bespreken.
Uit het inspectierapport blijkt verder dat in veel gevallen de opleidingsdirecteur voorzitter is van de commissie. De inspectie vreest dat er daarbij sprake kan zijn van belangenverstrengeling, omdat het management van de opleiding in die gevallen deel uitmaakt van de examencommissie. Om financiële redenen zouden zij meer studenten hun diploma kunnen laten halen. Dit kan ten koste gaan van de kwaliteit van de opleiding. Als dat zo is, moet de inspectie optreden, stelt Hermans’ woordvoerster.
De minister gaf in februari opdracht tot het onderzoek. Het inspectieonderzoek is het eerste van drie. In de volgende twee onderzoeken worden de examencommissies en de inhoud en kwaliteit van het beleid nog verder onder de loep genomen. Dan onderzoekt de inspectie ook of er sprake is van belangenverstrengeling.
De Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) is niet bang voor geknoei met eindresultaten, verklaarde een woordvoerder vanmorgen. „Zowel het bekostigingssysteem als de eindtermen op de universiteiten zijn zo helder dat daar nauwelijks mogelijkheden voor bestaan. Elke opleiding wordt ook minstens eens in de vijf jaar door een visitatiecommissie bekeken, inclusief de eindtermen en de kwaliteit van het afstudeerwerk.”
De haper in de samenstelling van de examencommissies is nieuw voor de VSNU-woordvoerder. „Het kwam me niet bekend voor. Maar wij willen graag de discussie met de minister aangaan of de regels niet eens aangepast moeten worden. Waarom zouden er geen studenten in een examencommissie kunnen zitten bijvoorbeeld. In hoeverre het onderzoek representatief is voor de universiteiten, weet ik overigens niet. Er zijn maar veertien universiteiten, terwijl er in dit onderzoek honderden instellingen bekeken zijn.”
Een woordvoerster van de HBO-raad, het overkoepelende orgaan van de hogescholen, zei vanmorgen „geen flauw idee” te hebben wat de oorzaken zijn van het hoge percentage examencommissies dat niet aan de regels voldoet. Rond eventuele aanpassing van de regels heeft de HBO-raad nog geen standpunt ingenomen.