De agent, G. van P., schoot in november 2000 in Hoevelaken op een auto. Daarin zaten drie personen die voor de politie op de vlucht waren. Van P. gebruikte zijn wapen niet volgens de schietinstructie van de politie, meent het hof. De bestuurder van de vluchtauto probeerde te ontsnappen. Van P. schoot zonder te richten en nam daarmee het risico iemand te doden of te verwonden.

Volgens het hof blijkt dit uit een verklaring van de politieman zelf. „Ik had niet de tijd om te richten, daar ging het allemaal te snel voor”, zei Van P. Dat het schieten fatale gevolgen had kunnen hebben wordt, zo vindt het hof, bevestigd door de vindplaats van de kogels die hij afvuurde. Die kwamen in de rugleuning van de bestuurdersstoel terecht.

De poging van Van P. en zijn collega om de vluchtauto aan te houden had fatale gevolgen. De bestuurder van de auto probeerde te ontkomen en kwam op de verkeerde weghelft terecht. Daar botste zijn voertuig frontaal op een vrachtauto. De bestuurder kwam daarbij om het leven. Twee inzittenden van zestien jaar oud raakten zwaargewond.

Het hof vindt niet dat de betrokken politiemensen schuldig zijn aan het veroorzaken van het ongeluk. Daarvoor worden ze niet vervolgd.

Aanvankelijk wilde het openbaar ministerie Van P. niet strafrechtelijk aanpakken. Het hof in Arnhem vindt die afweging onterecht.