Geen staatssteun voor Nederlandse pomphouders
Het Europese Hof van Justitie in Luxemburg verwerpt de staatssteun die de Nederlandse overheid tussen 1997 en 2000 verleende aan pompstations in de grensstreek met Duitsland.
Nederland gaf die steun omdat de pomphouders leden onder lagere brandstofprijzen over de grens. Volgens het hof hebben grote oliemaatschappijen mogelijk meegeprofiteerd van de subsidie, die opliep tot 100.000 euro per tankstation.
Het hof concludeerde donderdag dat het Nederlandse mechanisme van betaling van steun per tankstation „het risico van cumulatie met zich mee brengt” ofwel indirect een voordeel aan de oliemaatschappijen verleent.
De uitspraak volgt het advies dat de advocaat-generaal van het hof in maart afgaf. Het zou betekenen dat de staat de steun, met betaling van boeterente, moet terugvragen.
De gewraakte subsidie werd ingevoerd naar aanleiding van een accijnsverhoging. De Nederlandse regering dacht hiervoor gebruik te kunnen maken van een uitzonderingsregel op het algemene Europese verbod op overheidssteun aan bedrijven.
De steun moest ruim zeshonderd tankstations tegen de Duitse grens compenseren voor de sterk lagere brandstofprijzen in Duitsland. In februari 2000 kwam een einde aan de steunregeling na een accijnsverhoging door de Duitse overheid die de prijsverschillen nagenoeg teniet deed.
De Europese Commissie, met destijds concurrentiecommissaris Van Miert, vertrouwde het echter niet wegens het cumulatieve effect van de regeling. De steun dreigde in de zakken te belanden van grote olieconcerns zoals Shell en BP als eigenlijke exploitant van veel tankstations. Brussel vond een deel van de steun daarom niet stroken met EU-regels. Het ging om 450 stations; een groep van bijna tweehonderd individuele pomphouders mocht de steun houden. Den Haag dacht er anders over en stapte naar het hof in Luxemburg.
Het hof, in navolging van de advocaat-generaal, zit op de lijn van de commissie en wees donderdag ook nog op het ontbreken of de onvolledigheid van informatie verstrekt door Nederland. „Het betrokken stelsel, dat voorziet in de betaling van steun per tankstation, biedt aan de eigenaar die meerdere stations exploiteert de mogelijkheid even zoveel keer steun te ontvangen als hij tankstations bezit.”
Shell en andere oliemaatschappijen hebben het besluit van de commissie ook aangevochten in Luxemburg. Zij dreigen echter ook nul op rekest te krijgen. De procedure, bij het zogeheten Gerecht van Eerste Aanleg, is geschorst in afwachting van de hofuitspraak. „Het gerecht volgt in de regel het hof”, stelt een woordvoerster van het hof.
De Nederlandse belangenvereniging van tankstations Beta vestigt haar hoop toch op dat Gerecht van Eerste Aanleg. „Nu kunnen wij onze eigen procedure beginnen, wij zijn nog niet aan bod geweest.” Volgens Beta worden 150 tankstations ten onrechte aangemerkt als zijnde eigendom van een oliemaatschappij. „Alleen omdat ze de kleur van die maatschappij dragen.”
De vereniging is duidelijk niet gelukkig met uitspraak. „Wij bestrijden de zwartwitredenering van de EU”, aldus de woordvoerder. Hij vindt dat met name Nederland als lidstaat zich „niet goed genoeg heeft verweerd.”
Voor het ministerie van Financiën kwam de uitspraak niet als een verrassing. „We gaan door met het terugvorderen van de onterecht verstrekte subsidie”, aldus een woordvoerder. Het ministerie trekt zich het verwijt van Beta nauwelijks aan. „We hebben bij dertig pomphouders ettelijke malen om meer informatie verzocht, maar die niet gekregen.” Volgens schattingen moet in totaal 22 miljoen euro worden terugbetaald.
Oliemaatschappij Shell wil in eerste instantie afwachten of de procedure in Luxemburg wat oplevert. Ook die zaak zou wat Shell betreft „tot aan het Hof” kunnen worden uitgevochten.