„Het is een ware nachtmerrie”
SCHIPHOL - „Ik ben mijn man kwijt. Mijn kinderen zullen hun vader nooit meer zien. Het is een ware nachtmerrie.” De verslagen Surinaamse weduwe Gifty Wadieh sprak die woorden dinsdag op de bijeenkomst ter nagedachtenis aan de elf mensen die omkwamen bij de brand in het cellencomplex op Schiphol.
Een oude vrouw in een eenvoudig gewaad, een gesluierde jongedame met een portret van een dierbare, jongemannen met strakke blikken. Een droeve stoet van nabestaanden komt dinsdagmiddag een hangar op Schiphol-Oost binnen om de doden van de brand te herdenken. „Sterkte! Sterkte!” roept een door emoties overmande donkere vrouw bij de ingang de rouwenden toe.Binnen klinkt muziek van de Dutch Brass en the Dutch Baroque Society, branden de kaarsen en, het belangrijkst, worden de elf namen van de slachtoffers voorgelezen. Mensen uit Suriname, Oekraïne, Turkije, Libië, de Dominicaanse Republiek, Bulgarije, Georgië en Roemenië. In de zaal klinkt gehuil. Schijnwerpers belichten de kisten met daarin de lichamen van enkele slachtoffers.
„Deze verschrikkelijke brand, deze zwarte nacht van 26 op 27 oktober 2005, zal voor altijd in onze geheugens gegrift blijven”, spreekt de in zwart geklede minister Verdonk (Integratie) de honderden aanwezigen toe. De bewindsvrouw blikt terug op de eerste uren na de tragedie. „We hebben de vleugel bezocht. Zwartgeblakerde cellen, brandweermannen die de oplaaiende vlammen doofden. Buiten op de luchtplaatsen lagen nog achtergelaten dekens. Om ons heen vermoeide en geëmotioneerde medewerkers. Verslagenheid alom.”
De brand moet tot „op de bodem” worden onderzocht, stelt Verdonk. Waardering uit ze voor de hulpverleners. „Ik wil ze bedanken voor hun inzet en moed. Sommigen zijn zelf gewond geraakt.”
Verbijstering en verslagenheid. Die woorden gebruikt minister Donner van Justitie in zijn korte toespraak om zijn afschuw over de brand te omschrijven. „Wetten moeten worden gehandhaafd; zo nodig ook door bewaring (gevangenschap, red.). Maar dit is niet de prijs die ons als samenleving daarbij voor ogen staat. Meer dan ooit moeten we daarom weten wat de oorzaak was van de brand.”
In de harten van de nabestaanden zal de waaromvraag leven, schetst de minister. „Waarom hij? Waarom zo? Ik kan die vraag niet beantwoorden. Ik wou dat ik het kon, misschien was hun dood dan vermeden.”
De herdenkingsbijeenkomst heeft onmiskenbaar een multireligieus karakter. Zowel de rooms-katholieke pastor M. Zandstra, werkzaam in het cellencomplex op Schiphol, als gevangenisimam G. Yalcin verzorgt een meditatief moment. De Bijbel spreekt, maar ook de Koran wordt geciteerd.
Wezenlijk zijn de woorden uit Psalm 130 die in de hangar worden voorgelezen. „Uit de diepte roep ik tot U, Heer. Heer, hoor mijn stem. Wees aandachtig, luister. Naar mijn geroep om genade.”
Nabestaanden brengen elf witte rozen naar linten die herinneren aan de slachtoffers. „Laten de witte rozen een teken zijn van Gods genade, van Gods rechtvaardigheid, van Gods liefdevolle hand”, spreekt imam Yalcin.
Pastor Zandstra roept om de wanhoop te doorbreken. „Wanhopige mensen doen in wanhopige dagen wanhopige dingen. Daarom moeten we de wanhoop doorbreken en de weg van de hoop gaan.”
Ontroerend is het laatste optreden van de musici. „Blijf mij nabij wanneer het avond is. Wanneer het licht vergaat in duisternis. Wanneer geen mens mijn hulpeloosheid ziet. Bid ik tot U o Heer, verlaat mij niet.”