Hulpverleners trekken urenlang van hut tot hut
GHNOL - In het Pakistaanse Ghnol is weinig meer over van het eeuwenoude dorp. Vijftienhonderd van de 25.000 inwoners zijn omgekomen en 400 raakten zwaargewond. De aardbeving heeft in een enkele klap de klok vele honderden jaren teruggedraaid.
De meeste inwoners hebben het dorp met de schaarse overblijfselen van hun bezittingen verlaten. De zwaarste gewonden zijn afgevoerd met helikopters van het Pakistaanse leger, de anderen hebben de negen uur lange wandeling naar Balakot gemaakt, de eerste stad aan de bergweg die bereikbaar is voor het verkeer.Het Pakistaanse leger en een medisch ploegje van de Duitse organisatie Demina wisten het dorp dinsdag te bereiken. Geen enkele journalist was het nog gelukt zover te komen. Ze waren allemaal teruggeschrokken voor de zware klim.
Het rampgebied reikt veel verder, maar dit is de meest vooruitgeschoven basis - een te groot woord voor een zestal tenten van het Pakistaanse leger. Andere plaatsen zijn, zelfs anderhalve week na de aardbeving, enkel bereikbaar per helikopter of kunnen helemaal niet worden bereikt. Het is ontnuchterend hoe weinig er nog altijd bekend is over de situatie in een groot gedeelte van het rampgebied.
Martin Auracher, een van de drie dokters van het Demina-team, trekt dagelijks samen met de Engelse verpleegster Marcia Hamzat de bergen in op zoek naar patiënten. Daar is duidelijk geen tekort aan. In elke naast de ruïne van een huis haastig opgetrokken hut vinden zij een handjevol slachtoffers. Families zijn omvangrijk, met gezinnen met zes tot tien kinderen en drie generaties onder één dak.
In een van de eerste gezinnen die Auracher en Hamzat bezoeken, zijn beide ouders omgekomen. Een grootmoeder, haar kleinzoontje en kleindochters hebben de aardbeving overleefd. De vrouw heeft een wond die ernstig geïnfecteerd is. Ze moet zo spoedig mogelijk per helikopter naar een ziekenhuis vervoerd worden. Maar ze wil niet weg. „Ik laat mijn kleinkinderen niet alleen achter”, zegt ze.
Auracher en Hamzat behandelen daarna verscheidene van haar kleinkinderen. De studenten uit Queta en een handjevol soldaten dragen hen op hun rug de bergpaadjes af naar de drie tenten die dienst doen als veldhospitaal. Daarna valt de grootmoeder over te halen om ook de berg af te komen. „Wie past er op uw kleindochters beneden zonder u?” zegt Imran Durrani van de universiteit in Queta, een van de twee leiders van de studenten.
„Je kunt zien”, zegt Auracher, „dat dit oorspronkelijk geen ernstige wonden waren. Maar ze hebben geen medische hulp gehad. Enkel wat eenvoudige eerste hulp. Het verband is sindsdien niet verschoond en de wond is ernstig geïnfecteerd. Je kunt het ruiken.” Het is moeilijk voor het team om de patiënten goed te helpen. „Thuis gebruiken we maden”, zegt Auracher, „die al het slechte vlees wegeten zodat de wond schoon wordt. Maar dat is hier onmogelijk.” Toch moet er snel iets gebeuren. „Zonder onmiddelijke zorg zullen deze mensen sterven.”
De geïnfecteerde patiënten worden later op de dag per helikopter geëvacueerd. Van velen zal een ledemaat worden geamputeerd, omdat ook in de noodziekenhuizen er weinig gedaan kan worden. Anderhalve week na de aardbeving worden die nog altijd overspoeld door patiënten, velen zijn zwaargewond. Het dichtstbijzijnde ziekenhuis in Mansehra kreeg gisteren 2000 patiënten te verwerken, wordt het Duitse team verteld.
Urenlang trekken Auracher en Hamzat met studenten en soldaten van de ene hut na de andere. Vaak liggen ze twintig tot dertig minuten lopen van elkaar verwijderd. Na een uitputtende klim de berg op staat Hamzat minutenlang naar adem te happen. Het voedsel dat het Pakistaanse leger klaarmaakt, een bordje erwten met chapati -brood in de vorm van een pannenkoek-, bevat nauwelijks calorieën en Hamzat heeft daardoor een tekort aan energie.
De hutten waarin de overlevenden verblijven, zijn mensonterend. Ze zijn kleiner dan een varkensstal, opgetrokken uit staalplaat en hout van de ingestorte huizen. Op de vloer liggen stro, een stapeltje smerige matrassen en de schaarse overblijfselen van een huishouden: een zak meel, wat voedsel en een metalen pot met water die de vrouwen vanaf de rivier in de vallei op hun hoofd de berg op sjouwen.
Na een lange wandeling over de smalle bergpaden en door kleine maïsvelden belandt het team bij een hut waar een jonge man voor de ingang staat. De vrouwen zitten binnen. „Enkel vrouwen toegestaan”, schreeuwt kapitein Azhar, overste van het twintigtal soldaten. Hamzat gaat alleen de hut in om naar de vrouwen te kijken. Ze schreeuwt haar bevindingen naar dokter Auracher, die buiten staat te wachten. „Soms maakt godsdienst het heel moeilijk”, verzucht hij. Terwijl hij aanwijzingen schreeuwt, verzorgt hij een soldaat van wie een knie uit de kom geschoten is. De man vertrekt geen spier.
Urenlang zijn ze onderweg. Steeds weer sturen ze patiënten op de ruggen van andere patiënten en soldaten de berg af. In het dal worden ze opgewacht door het uit vier personen bestaande team van Pakistaanse en Srilankaanse artsen.
Als de vier ’s avonds laat de balans opmaken, blijkt de chaos die er nog heerst. Het is onduidelijk of de patiënten die Auracher als in levensgevaar beoordeelde, met de enkele helikoptervluchten van die dag geëvacueerd zijn. Auracher is woedend. De andere twee dokters zijn verward en staan er verbouwereerd bij te kijken.
Alle vier hebben vandaag keihard en zonder onderbreking gewerkt. Ze hebben fantastisch werk gedaan in de meest primitieve omstandigheden. Er zijn geen bedden in het simpele veldhospitaaltje, patiënten zitten op stoffige rotsblokken als de dokter hen onderzoekt. De studenten die helpen als verplegend personeel, zijn weliswaar gemotiveerd en werken vol overgave, maar ze hebben geen flauw benul van verpleegkunde. En de uitrusting van het team, inclusief alle apparatuur, staat nog in Balakot. Het materiaal is te zwaar om over de smalle geitenpaadjes te worden vervoerd. En helikopters zijn er nog altijd onvoldoende.
„We hebben de transportmiddelen hard nodig”, zegt Auracher. „Het is triest dat de complete uitrusting, die we speciaal voor deze missie hebben gekocht, in de vallei staat.” „Morgen”, hoopt Auracher elke dag, „morgen is er misschien een helikopter beschikbaar.”