Een canon om te koesteren
Binnen een jaar moet Nederland een officiële samenvatting van zijn historie hebben. Deze ”canon” zal leidraad voor het onderwijs kunnen zijn, maar zal ook gebruikt worden bij de inburgering van buitenlanders en als informatiebrochure in het buitenland.
Een zevenkoppige commissie onder leiding van professor Frits van Oostrom is woensdag door onderwijsminister Van der Hoeven -in gezelschap van staatssecretaris van Cultuur Van der Laan- aan het werk gezet.
De canon komt er op advies van de Onderwijsraad en moet „die waardevolle onderdelen van onze geschiedenis bevatten die we via het onderwijs nieuwe generaties willen meegeven.” Jongeren worden volgens de raad wel goed voorbereid op de arbeidsmarkt, maar minder goed op het als burger deelnemen aan de samenleving. En een goed burger moet minstens de onmiskenbare hoogtepunten van onze cultuur weten.
Toch ziet prof. Van Oostrom de canon niet als „nationale culturele dijkbewaking”, niet als vaandel om mee te zwaaien, noch „als een heipaal om in de koppen van kinderen te timmeren. Een canon mag gekoesterd worden en zal hopelijk de vonk laten overslaan in veel harten.”
Over de vraag wat elke Nederlander ten minste moet weten van de geschiedenis -of behalve Willem van Oranje ook het korfbal tot de canon hoort- blijft de hoogleraar nog vaag. „Het gaat in de canon om belangrijke gebeurtenissen, rijke verhalen, markante personen en fraaie kunstwerken. Natuurlijk valt over de waardering van dit alles best te twisten”, maar de tijd zelf heeft al veel geschift: het onbelangrijke is in de vergetelheid geraakt, wezenlijke cultuurdragers hebben de eeuwen doorstaan.
Kunst en kitsch bewijzen zichzelf. De canon zal niet onverwachts heel nieuwe zaken aan het licht brengen, maar zal een evenwichtig beeld moeten geven van de belangrijke kantelingen van de Nederlandse cultuur. Daar horen ook dieptepunten bij; ook de zwarte bladzijden van onze historie moeten volgens de minister een plaats krijgen.
Op een vraag waarom niet eerst aan een internationale canon wordt gewerkt, waarmee de Nederlandse historie een plaats krijgt binnen de Europese en de wereldgeschiedenis, antwoordde minister Van der Hoeven dat andere landen ook werken aan een eigen canon en dat er later afstemming kan plaatshebben.
Als elke Nederlander de hoogtepunten uit de nationale historie kent, zal dat winst zijn. Als dat er vervolgens toe leidt dat de aandacht voor de rest van de geschiedenis wegebt, zal er volgens Van Oostrom bijstelling moeten plaatshebben, want versmalling is zeker niet de bedoeling. De canon mag ook geen „in stenen tafelen gehouwen” stuk worden. Nu al heeft de minister de commissie opdracht gegeven zich te buigen over de vraag hoe de canon geëvalueerd en in de toekomst herijkt moet worden.
Niet alleen de vraag wat er in de canon moet komen is belangrijk, maar ook het zoeken van de ideale vorm: „een schoolboek, lespakketten, een tv-serie, schoolplaten, een website, cursussen voor docenten, een multimediapakket een verzameling toptienen, of van dit alles wat.”
Staatssecretaris Van der Laan wil in ieder geval de theaters, muziekpodia, musea, uitgevers en radio en televisie aanspreken. Zij kunnen meehelpen de canon een plaats te geven in de samenleving, ieder op hun eigen wijze in eigen vormentaal.
De secretaris van de commissie, dr. Hubert Slings, heeft al een website ontworpen (www.canonvannederland.nl). Daarop wordt informatie over de canon gegeven en mogen alle Nederlanders meepraten.