Botsende belangen
Moet een arts de politie inschakelen als hij weet dat er een crimineel in het ziekenhuisbed ligt? Of heeft hij maar te zwijgen op grond van zijn beroepsgeheim? De belangen van justitie en medici kunnen behoorlijk botsen. „Er wordt gemorreld aan de grenzen van het medisch geheim ten gunste van de politie.”
Jarenlang vergreep de 46-jarige Roel F. uit Krimpen aan den IJssel zich aan zijn eigen dochtertje en zeker achttien andere meisjes. Tegen de man werd deze week bij de rechtbank in Rotterdam zes jaar cel en TBS geëist. Van 1992 tot 2004 was F. in behandeling bij Eleos, de psychiatrische hulpinstelling voor de gereformeerde gezindte.
Zelf beweerde F. dat zijn behandelaars wisten dat hij doorging met de ontucht. Eleos wilde eerder deze week niet op die opmerking ingaan en liet weten „gewetensvol en nauwgezet” te hebben gehandeld. Vanuit de instelling werd gewezen op het medisch beroepsgeheim waaruit voortvloeit dat artsen tot op zekere hoogte vrijgesteld zijn van aangifte van strafbare feiten.
Hoe ver gaat dat beroepsgeheim? Wanneer mag dat worden geschonden? Moet een arts de politie inschakelen als hij een patiënt met een kogel in zijn lijf voor zich heeft? En wat te doen met bolletjesslikkers die op de operatietafel belanden?
Hellend vlak
Artsen en hulpverleners rekken de grenzen van het medisch beroepsgeheim steeds meer op. Tot die slotsom komt arts en jurist mr. W. Duijst in haar onderzoek waarop ze volgende maand bij de universiteit in Nijmegen hoopt te promoveren. „Zeker na de aanval op de Twin Towers zie je dat de privacy van verdachten onder druk staat. Er wordt gemorreld aan de grenzen van het medisch beroepsgeheim ten gunste van opsporingsinstanties. Artsen en hulpverleners zitten op een hellend vlak.”
Duijst vindt dat medici soms te snel op oneigenlijke gronden hun medisch beroepsgeheim schenden. „Als je een crimineel in het ziekenhuis hebt, moet je je eigen emoties daarover niet maatgevend laten zijn. Stel dat er een bolletjesslikker binnenkomt. Volgens de wet ben je gehouden om drugs bij de politie in te leveren. Nu gebeurt het dat medici vervolgens ook de persoonsgegevens van de bolletjesslikker doorspelen. Maar dat is op grond van het medisch beroepsgeheim niet de bedoeling. Als een arts, verpleegkundige of iemand anders die aan het beroepsgeheim gehouden is er moeite mee heeft om te zwijgen, dan zij dat maar zo. Soms liggen de zaken moeilijk, maar moet je gewoon je mond houden. Je bent húlpverlener, geen opsporingsambtenaar.”
Justitie en politie proberen, hoewel ze beter weten, toch medische dossiers te bemachtigen in opsporingsonderzoeken, stelt Duijst. „Op die manier houden ze zich niet aan het Wetboek van Strafvordering. Ik ben helemaal niet blij met een arrest van de Hoge Raad van vorig jaar. Dat gaf groen licht voor een onderzoek waarbij justitie inzage had gehad in medische dossiers van jongens in een hulpinstelling. In die zaak zou sprake zijn van misbruik van jongens onderling. Op het moment dat de politie de medische dossiers inzag, was er echter geen acuut gevaar voor derden. De zaak werd achteraf onderzocht. Bovendien kon de politie op andere manieren aan informatie komen.”
Dronken
Geoorloofde inbreuken op het beroepsgeheim doen zich voor wanneer er direct gevaar voor derden bestaat als een arts de politie niet inschakelt, schetst Duijst. „Bekend uit de jurisprudentie is het voorbeeld van een dronken motorrijder die een ongelukje had gehad en zich meldde op de eerstehulpafdeling. Na de behandeling bleek dat de dronken man weer de weg opwilde. Daarop heeft het ziekenhuis de politie ingeseind. Daar heb ik dus geen moeite mee.”
Zeker ook wanneer kinderen gevaar lopen, mag het medisch beroepsgeheim worden geschonden. Duijst, zelf van 1992 tot 2001 arts op een consultatiebureau: „Voor dit soort specifieke zaken vind ik het oprekken van de grens niet erg. Nog te veel hulpverleners kijken de andere kant op wanneer ze signalen opvangen dat kinderen worden mishandeld. Kinderen zijn weerloze mensen. Ze verdienen bescherming.
Een aantal jaren geleden bleek dat een consultatiebureau-arts wist dat een baby van nauwelijks een paar maanden jong onder de blauwe plekken zat. Tegen de ouders werd gezegd: U zou misschien naar de huisarts kunnen gaan. Enkele weken later overleed het kind als gevolg van de ernstige mishandelingen. Die consultatiebureau-arts was dus veel te terughoudend. Ze had actie moeten ondernemen richting een Anoniem Meldpunt Kindermishandeling.”
Neppistool
Soms liggen de zaken gecompliceerd. Dat bleek bijvoorbeeld toen nabestaanden van een slachtoffer van moord een schadevergoedingsprocedure tegen de behandelaar van de dader aanspanden. „Een TBS-patiënt had een hulpverlener te kennen gegeven dat hij een bepaald persoon zou vermoorden. Hij liet toen de behandelaar een neppistool zien. De hulpverlener schakelde de politie niet in. Een tijd later vermoordde de TBS’er daadwerkelijk iemand, maar niet de persoon die hij genoemd had tegenover zijn behandelaar en uiteraard ook niet met het neppistool dat hij toen had getoond. De rechtbank in Assen oordeelde dat de hulpverlener in 2003 nalatig was geweest, maar in hoger beroep werd dat vonnis weer tenietgedaan.”
Rechtsongelijkheid
Uit het promotieonderzoek van Duijst, tot voor kort docent gezondheidsrecht en strafrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen en thans verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, blijkt dat er „veel verwarring is” over het juist hanteren van het beroepsgeheim. „Er bestaan in Nederland 24 convenanten waarin afspraken staan tussen ziekenhuizen en opsporingsinstanties. Die overeenkomsten verschillen van elkaar. Zo staan drie convenanten inbeslagneming van een medisch dossier door de politie toe. Een dergelijke regel is echter duidelijk in strijd met het Wetboek van Strafvordering. Ik ben in convenanten tegengekomen dat hulpverleners bij vermoeden van een niet-natuurlijke dood de politie moeten inschakelen. Dat is dus niet juist. In zo’n geval moet de hulpverlener de gemeentelijk lijkschouwer alarmeren.”
Duijst pleit voor een landelijk convenant, zodat voor iedereen gelijke regels gelden. „Het kan niet zo zijn dat hulpverleners en patiënten in een ziekenhuis in Harderwijk andere rechten hebben dan in een ziekenhuis in Arnhem. Dat betekent immers rechtsongelijkheid.”
Concreet
Dr. mr. J. Legemaate, hoofd juridische zaken bij de artsenorganisatie KNMG, wijst erop dat het medisch beroepsgeheim zwaar weegt. „Dokters wordt vanaf het begin van hun opleiding gezegd dat ze een heel goed verhaal moeten hebben, willen ze het beroepsgeheim schenden.”
Ook Legemaate vindt dat schending van het medisch geheim geoorloofd is bij -dreigende- kindermishandeling. „De laatste jaren heeft zich toch steeds meer uitgekristalliseerd dat het geoorloofd is om in die gevallen het beroepsgeheim te doorbreken en een Anoniem Meldpunt Kindermishandeling in te lichten. Het kan niet de bedoeling zijn om te wachten tot het kwaad is geschied.”
Als een arts van een patiënt te horen krijgt dat hij iemand wil ombrengen, hangt het van de concrete situatie af of de behandelaar de politie moet inschakelen, betoogt Legemaate. „Het maakt verschil of een patiënt zegt dat hij de komende maand iemand gaat doodschieten of dat hij aankondigt morgen zijn broer te gaan ombrengen. De laatste opmerking is heel concreet. Als de arts de enige is die op de hoogte is van dat plan, dient hij de politie in te schakelen.”
Minder begrip
Wel moeten medici zich realiseren dat het al te makkelijk doorbreken van het beroepsgeheim kwalijke gevolgen kan hebben, waarschuwt Legemaate. „Bij mensen kan de indruk ontstaan: Ik ga niet naar het ziekenhuis, want ze zeggen daar alles meteen tegen de politie. In de jaren tachtig zijn aanslagen gepleegd op de voormalige president van de VS Ronald Reagan en zanger John Lennon. In beide gevallen bleek dat de daders eerder tegenover psychotherapeuten hun mond hadden voorbijgepraat. Vervolgens kwam er in sommige Amerikaanse staten de wettelijke plicht voor behandelaars om verdachte opmerkingen van patiënten te melden bij justitie. Daardoor vroegen minder mensen psychotherapeutische hulp.”
Zeker in deze gespannen tijden is in de maatschappij „minder begrip” voor een strikt handhaven van het medisch beroepsgeheim waarbij de opsporing er niet makkelijker op wordt. „Ik kan begrijpen dat de burger niet zo maalt om de privacybescherming van een crimineel in het ziekenhuis, maar toch moeten we ontzettend uitkijken om te gaan morrelen aan de rechten van de patiënt.”
Schietpartij
Woordvoerder Cees den Bakker van het Nederlands Politie Instituut zegt zich „totaal niet te herkennen” in het beeld dat de politie steeds meer pogingen doet om medische dossiers te bemachtigen. „De politie respecteert het beroepsgeheim, maar vraagt artsen ook om de zaak niet alleen vanuit hun eigen vakgebied te bekijken.”
Wel zijn er botsende belangen tussen de dokter en de diender. „Wij willen de boef te pakken krijgen of een naam van een verkeersslachtoffer te weten komen, het ziekenhuis heeft als taak mensen te verzorgen. Die tegenstrijdige belangen doen zich ook op andere terreinen voor. Denk aan het afstaan van tv-beelden. Als wij op het journaal beelden zien van verdachten van rellen die kunnen bijdragen aan de opsporing willen wij die beelden graag hebben. Het journaal heeft daar dan moeite mee en zegt: Wij zijn niet van de politie.”
Den Bakker constateert dat het nogal wat uitmaakt bij welke arts de politie zich meldt. „Er zijn rekkelijken en preciezen. Als wij weten dat iemand die betrokken is bij een schietpartij naar een bepaald ziekenhuis is vertrokken, gaan wij daar naartoe. Dan vragen we aan de poort: Heeft zich iemand met een schotwond gemeld? De ene arts vindt dat een impertinente vraag, de andere komt met gegevens. Wij willen gerust even wachten, met een kop koffie. Het is zeker niet zo dat wij de operatiekamer op komen stormen.”