Straaljagers boven een gekaapte trein
Een verlaten trein op het grensgebied tussen Drenthe en Groningen. Een met kogels doorzeefde trein. Laag overvliegende straaljagers. Beelden die bij velen in het geheugen staan gegrift. Donderdag is het 25 jaar geleden dat negen Zuid-Molukkers de intercity Groningen-Assen tot stilstand brachten en 54 reizigers gijzelden.
In volle vaart dendert de intercity in de ochtend van 23 mei 1977 van Groningen naar Assen. Totdat negen Zuid-Molukkers in een flauwe bocht ter hoogte van De Punt de reis abrupt afbreken en de 94 passagiers in gijzeling nemen. Al direct laten ze veertig reizigers vrij. Tegelijkertijd overvallen vier andere Molukkers een basisschool in Bovensmilde. Ze drijven de 105 kinderen en vijf leerkrachten bijeen in de aula.
Na een bange dag maken de gijzelaars hun eisen bekend: vrijlating van 21 Zuid-Molukkers die wegens eerdere acties in de gevangenis zitten en een vrijgeleide naar Schiphol. Op het vliegveld moet een Boeing 747 klaarstaan die alle Zuid-Molukkers met hun gegijzelden naar onbekende bestemming moet brengen. Ze willen wapens en munitie meenemen. Alle eisen moeten binnen 48 uur zijn ingewilligd. Het kabinet-Den Uyl wijst echter alle verlangens van de hand. De kapers mogen het land niet uit.
De Nederlandse overheid heeft inmiddels enkele jaren ervaring met terreuracties van groepjes Molukse jongeren. In 1975 kapen ze een trein bij Wijster (Drenthe) en gijzelen ze personeel van de Indonesische ambassade. De directe aanleiding tot deze acties is de onafhankelijkheid van Suriname in datzelfde jaar. De Molukse jongeren zijn verbijsterd als ze koningin Juliana in een toespraak horen zeggen dat elk volk recht heeft op zijn vrijheid. Zij voelen zich in hun strijd voor het herstel van de vrije Republik Maluka Selatan (RMS) miskend en besluiten tot geweld over te gaan.
Molukse onderhandelaars slagen erin beide kapingen van 1975 te beëindigen. De overheid beantwoordt de gijzelingen met niet meer dan wat halve toezeggingen om zich in te zetten voor de Molukse zaak. Er wordt een Moluks-Nederlandse overlegcommissie gevormd.
Een groep Zuid-Molukse jongeren is echter ontevreden over de resultaten. Daarom volgt in 1977 een nieuwe treinkaping, deze keer gecombineerd met de gijzeling van een basisschool.
De 48 uur van het ultimatum verstrijken zonder dat de regering op de eisen van de kapers ingaat. Nederland haalt op 25 mei opgelucht adem als de gijzelaars hun dreigement -„veel dooien”- niet ten uitvoer brengen. Maar voor de Molukkers is het nog steeds menens. Die avond staan voor de trein een tijdlang drie gijzelaars met een strop om hun nek.
De volgende dag breekt in de school een virusziekte uit. De gijzelaars laten alle kinderen gaan. Vier onderwijzers moeten blijven. Bij de trein gebeurt voorlopig niets, afgezien van voedseltransporten, schoonmaakbeurten en het hijsen van de Zuid-Molukse vlag.
Vanaf 31 mei probeert de overheid in contact te treden met de kapers. De bemiddelingspogingen mislukken door de halsstarrige houding van beide partijen, aldus een van de onderhandelaars, dr. Tan. Langzamerhand neigt de regering naar een gewelddadige oplossing van de impasse. Inmiddels hebben de gijzelaars twee zwangere vrouwen en een man met hartklachten vrijgelaten.
In de vroege ochtend van zaterdag 11 juni voert een Bijzondere Bijstandseenheid (BBE) een massale verrassingsaanval uit op de trein en de school. Tegen 5.00 uur vliegt een aantal Starfighters rakelings over de trein. In het gierende lawaai, dat voor verwarring moet zorgen, bestormen militairen en politie de intercity. Ze doorzeven de trein met kogels. Bij de bevrijdingsactie vallen acht doden: twee passagiers en zes kapers. De ontzetting van de basisschool in Bovensmilde is dan al een feit. Een pantserwagen heeft de ingang van het schoolgebouw geramd, waarna de vier bezetters zich al snel overgaven.
Nederland is opgelucht nu er een einde is gekomen aan deze negentien dagen durende gijzelingen. Het aantal slachtoffers van de gewelddadige ontknoping werpt echter een schaduw over de opluchting. Premier Den Uyl: „Wij konden en mochten de kapers niet straffeloos naar het buitenland laten gaan. Het zou slechts een uitnodiging zijn tot herhaling van afpersing met mensenlevens als inzet. De regering kon en mocht ook niet langer wachten tegenover de gegijzelden. Dat geweld nodig was om een einde te maken aan de gijzeling, ervaren wij als een nederlaag.”