„Bescherming privacy onnodig onder druk”
Het grondrecht dat ieders persoonlijke levenssfeer wordt beschermd, staat onnodig onder druk. Bestuurders en politici denken dat de privacybescherming moet worden aangepast om effectief te kunnen optreden tegen onder meer terrorisme, fraude en andere criminaliteit.
Een wijziging van de wet is echter helemaal niet nodig, stelt het College bescherming persoonsgegevens (CBP) woensdag in zijn jaarverslag over 2004. Het college ziet erop toe dat de wetten die het gebruik van persoonsgegevens regelen, goed worden nageleefd.
Volgens CBP-voorzitter J. Kohnstamm is de „ware belemmering voor effectief optreden vaak ontbrekende of gebrekkige samenwerking of een gebrek aan kennis van de wet.” Hij stoort zich eraan dat betrokkenen vaak schermen met hindernissen, maar nooit concreet kunnen aangeven waar de privacybescherming dan precies wringt waardoor zij hun gewenste doel niet zouden bereiken.
Kohnstamm wijst erop dat de beschermwaardigheid van de levenssfeer en daarmee de persoonsgegevens niet voor niets is geregeld in de Nederlandse grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in de beoogde Europese grondwet. De wetgeving moet de burger vrijwaren van onfatsoenlijke of ongeoorloofde inmenging van derden, onder meer van overheid en bedrijven.
Volgens de CBP-voorzitter hangt het vertrouwen tussen mensen en organisaties in de samenleving onder meer af van de wijze waarop de levenssfeer wordt gerespecteerd en hoe met persoonsgegevens wordt omgesprongen. Autonomie en zelfontplooiing zijn voor mensen belangrijke kernwaarden, die in het gedrang kunnen komen als lichtvaardig wordt omgegaan met persoonlijke gegevens.
Zorgen heeft het CBP over de verregaande bevoegdheden van politie en justitie om gegevens te verzamelen van burgers, die soms nog niet eens verdacht zijn. Een goede controle op deze extra bevoegdheden ontbreekt nog.