Hof haalt uit naar OM
Het gerechtshof in Arnhem heeft in zijn vonnis over marinier Eric O. een sneer uitgedeeld naar het openbaar ministerie (OM).
Hoewel het OM volgens het hof in zijn recht stond vervolging in te stellen, heeft justitie de zaak in eerste instantie veel te zwaar ingezet, aldus het hof. Dat kwam mede doordat het OM „kennelijk onvoorbereid was hoe een dergelijk incident aan te pakken”.
Zo heeft de voorzitter van het college van procureurs-generaal, J. de Wijkerslooth, geen terughoudendheid in acht genomen over de zaak tijdens een interview in het televisieprogramma NOVA in januari in 2004. En dat had hij wel moeten doen, meende het hof. „Vanwege de geruchtmakende zaak had justitie rekening moeten houden met overbelichting, maar dat is hier niet gebeurd”. Toch heeft dit geen nadeel opgeleverd voor de marinier, oordeelde het hof.
Ook stelde het hof dat het onderzoek van het OM naar het schietincident niet volledig is geweest. Zo is de Nederlandse bataljonscommandant in Irak, overste Oppelaar, nooit door het OM gehoord. Het was pas tijdens het hoger beroep dat hij op verzoek van de verdediging zijn verhaal kwam doen. Ook onvolledig forensisch onderzoek op het lichaam van het Iraakse slachtoffer noemde het hof „een hiaat”. Toch heeft het OM niet zulke steken laten vallen, dat vervolging niet op zijn plaats was.
Daarnaast heeft het OM volgens het hof de toepassing van de internationale regels rond de dienstvoorschriften voor militiairen in het buitenland, te eenzijdig uitgelegd, waardoor het OM een militair in feite juridische rugdekking heeft ontzegd. En dat terwijl deze juist ter bescherming van een militair zijn, aldus het hof.
Volgens het hof moet een militair in het veld weten waar hij aan toe is, wat hij wel en wat hij niet mag. Daarom moet het militaire strafrecht „robuust” zijn.