Abraham Schuster overleefde de kampen Westerbork en Bergen-Belsen. beeld Carel Schutte
Mens & samenlevingHet gesprek

Abraham Schuster overleefde de Holocaust: „Ik droom nog steeds over Bergen-Belsen”

Als kind overleefde hij Westerbork en Bergen-Belsen. De herinnering aan de honger, de kou, de angst – die ging nooit weg. Maar het was vooral de geur van de dood die Abraham Schuster (87) bijbleef. „Ik droom nog steeds van die tijd. Niet elke nacht, maar het komt altijd weer terug.”

2 May 2025 13:16Leestijd 16 minuten

Hij schenkt jasmijnthee met suiker en honing in de keuken van zijn woning in Amsterdam. Het huis is gelegen in het hart van de hoofdstad, pal achter Het Concertgebouw. In het vertrek staat een klein tafeltje, met twee stoelen. De meeste dagen kookt Schuster nog zelf. Af en toe steekt hij de straat over, naar een klein Italiaans restaurant, om een pizza te halen. „Altijd een margherita. Want ja, ik ben Joods en eet wel koosjer.”

Vroeger woonde de jonge Abraham Schuster vlak bij de synagoge in Amsterdam. Zijn vader was daar destijds opperrabbijn. Zelf leidde hij als tiener regelmatig buitenlandse toeristen rond in de synagoge. „Ik sprak een aardig woordje Duits. Een Engelse bezoeker complimenteerde mij daar een keer mee. Hij vroeg me waar ik die taal zo goed had leren spreken. „I learned it the hard way”, antwoordde ik. Ik leerde het op de harde manier. In de oorlog.”

De oorlog. Die staat voor de voormalig elektrotechnicus gelijk aan honger, angst en ellende. Als zesjarig jochie werd hij in 1943 opgepakt bij een grote razzia in Amsterdam. Ruim twee jaar bracht hij door in de kampen Westerbork en Bergen-Belsen.

Wat weet u nog van die eerste oorlogsjaren, vóór die razzia?

„Niet zo veel, ik was nog jong. Ik weet dat ik een vage angst had voor wat er zou kunnen gebeuren. Maar ik leefde in de geborgenheid van een gezin. Pappie en mammie waren er, dat gaf veiligheid.”

In 1943 werd u samen met uw vader en moeder opgepakt. Dat moet een angstige ervaring zijn geweest voor een jongen van zes.

„Heel angstig. Toen de moffen ons huis binnenkwamen, raakte ik in paniek. Ik wilde niet mee. Maar dat moest wel. Mijn kleine zusje lag boven te slapen. Ze had de hele dag gehuild, maar op dat moment lag ze stil onder het dekbed in een hoekje van haar bed. De soldaten zagen haar niet liggen. En dus werd zij niet meegenomen. Mijn vader riep in het voorbijgaan naar de buren: Shulamit ligt nog boven, zorg voor haar. Via hen kwam ze terecht bij de familie Wegener in Apeldoorn. Die hebben uitstekend voor haar gezorgd en haar na de oorlog weer bij ons gezin teruggebracht. Samen met mijn ouders en een neefje werd ik naar het station gebracht en in een overvolle trein naar Westerbork vervoerd.”

Hoe was het daar?

„Het ging wel. Ik kon er douchen, twee keer twee minuten achter elkaar. Ik weet nog dat er muzikale shows waren, een soort musicals. Dat vond ik als kind wel aardig. De naam van Albert Gemmeker viel vaak. Hij was de kampcommandant en had de opdracht gekregen ervoor te zorgen dat er voldoende mensen op transport werden gesteld. Die zogeheten transportlijsten waren erg belangrijk. Als je daarop stond moest je weg, de trein in.”

Wist u waarheen?

„Dat was hoogst onduidelijk. Er gingen geruchten over een werkkamp. Maar dat was lastig te geloven, want er werden ook oude mensen op transport gesteld. Die konden hun ene voet soms nauwelijks meer voor de andere zetten. Soms vroeg ik aan mijn vader hoe dat nu zat met die lijsten en die transporten; ik was immers een nieuwsgierig ventje. Maar hij gaf nooit antwoord op mijn vraag. Dat kon hij ook niet. De Duitsers waren er erg knap in dat volkomen geheim te houden.

Wij stonden als gezin redelijk lang niet op de lijst. Mijn nichtje Betty moest op een dag wel mee. Dat vond ik heel erg, want zij was een heel lief nichtje. Ik heb haar uitgezwaaid, niet wetend dat ik haar nooit meer terug zou zien. Ze is vergast in Auschwitz – net als mijn grootouders.

Na pakweg een jaar in Westerbork moest ik samen met mijn ouders en een neefje ook weg, en werden we op transport gesteld richting Bergen-Belsen, in Duitsland.”

beeld Carel Schutte

„Duitse soldaten liepen mee naar het kamp Bergen-Belsen. Zij waren warm ingepakt, ik huilde van de kou”

Abraham Schuster, Holocaustoverlevende

Welke herinnering heeft u aan dat transport?

„Ik weet nog dat we een heel stuk moesten lopen van het station van Bergen-Belsen naar het kamp. Het vroor. Duitse soldaten liepen mee. Zij waren lekker warm ingepakt, met dikke jassen en mutsen. Ik huilde van de kou. Eenmaal in het kamp aangekomen, werden we verdeeld. „Jij moet daarnaartoe, jij daarnaartoe, jij daarnaartoe”, zeiden de Duitsers. Ik kreeg een bovenbed in een vrouwenbarak toegewezen. Mijn vader moest achter een hek in een schoenenfabriek werken.”

Welke indruk maakte Bergen-Belsen op u als kind?

„Vreselijk, vreselijk. Ik herinner me dat ik een keer langs allemaal dode lichamen liep. Ik zag dat de kapo’s (kampbewakers, LdH) de ringen van de vingers van de dode, naakte vrouwen rukten. Dat vergeet ik nooit meer. De lucht van de doden is ook altijd in mijn neus blijven hangen. Bergen-Belsen was geen moordkamp zoals Auschwitz en Sobibor. Het was een uithongerings- en ziektekamp. Mensen stierven niet in gaskamers, maar aan vlektyfus en ondervoeding.

We kregen in het kamp zo weinig te eten dat het lastig was om in leven te blijven. Eén keer kregen we een pakje eten van het Rode Kruis. Er zat een klein stukje spek in en een minuscuul hompje kaas, anders niks. Schandalig – vooral dat stukje spek, want dat mogen orthodoxe Joden immers niet eten.”

beeld Carel Schutte

Was u weleens bang dat ook u in Bergen-Belsen zou sterven?

„Ik kan me niet herinneren dat ik daarover diepe gedachten had. Mijn karakter speelde daarin ook mee. Ik was geen contemplatief kind dat in een hoekje ging zitten en zich vreselijk zorgen ging maken. Nee, ik was ondernemend en leefde bij de dag. Daarnaast wende de ellende ook, het stompte af.”

Hoe bracht u de dagen in het kamp door?

„Ik rende rond en zocht naar voedsel. Af en toe probeerde ik van de bodem van de gamellen nog wat eten te schrapen. Anderen zagen dan enkel maar twee beentjes die uit die grote etensvaten naar boven staken. Ik kreeg af en toe les van mevrouw Roos. Zij was een heel aardige juffrouw. Ik was linkshandig en in die tijd werden kinderen die met links schreven op de vingers geslagen. Maar juffrouw Roos deed dat niet.

Wat me nog levendig voor de geest staat was de houding van de kapo’s. Vaak waren dat Oekraïense vrouwen. Bij het minste of geringste sloegen ze erop los. Deze vrouwen vonden het gewoon heerlijk om te slaan. Eén keer werd het kamp beschoten door Engelse vliegtuigen. Samen met mijn moeder dook ik snel onder tafel. Vlak naast mijn hoofd sloeg een kogel in. Ik vond het spannend en opwindend. Maar mijn moeder was natuurlijk vreselijk geschrokken.

Het was voor mijn ouders moeilijk dat ze niet wisten hoe het met mijn kleine zusje was. Ik herinner me dat er een voorzanger in het kamp was. Op een dag zong hij een gedeelte uit het Bijbelboek Hooglied. Daarin gaat het over Sulamith, de bruid. Die voorzanger zong dat heel mooi. En ik zag mijn vader en moeder huilen. Want Shulamit, dat was de naam van m’n zusje.”

Abraham Schuster. beeld Carel Schutte

Herinnert u zich lichtpunten, kleine momenten van hoop of plezier?

„Niet veel. Op een dag werd ik onderzocht door een Duits-Joodse kinderarts. Ik had inmiddels een diepbruine huid gekregen van het vele rondrennen en droeg een rood mutsje dat ik van iemand had gekregen. Daardoor zag ik er jonger uit dan ik was. De arts onderzocht me zorgvuldig en aan het einde vroeg hij: „Von woher kommst du?” – waar ik vandaan kwam. „Uit Amsterdam”, antwoordde ik. „Nein”, zei hij. „Du kommst aus Abessinien (keizerrijk Ethiopië, LdH).” Dat was een zeldzaam luchtig moment in een verder eindeloze aaneenschakeling van ellende.”

Toen Britse troepen in 1945 Bergen-Belsen naderden werden drie goederentreinen volgeladen met bijna 7000 mensen. U zat in een van die treinen. De verhalen over dit zogeheten Verloren Transport maken duidelijk dat dit vreselijk moet zijn geweest.

„Twee weken lang reden we kriskras door Duitsland heen. Dan ging de trein weer vooruit, dan weer achteruit: veel sporen waren natuurlijk kapotgebombardeerd. Mensen stierven als ratten, want er was niets te eten. Als de wagons stilstonden rukten we de planten uit de grond.

Ik herinner me dat een vrouw haar hoofd uit het raampje stak. Zonder pardon werd ze doodgeschoten door een bewaker. In de wagons brak vlektyfus uit. Als de trein stilstond werden de lichamen van de mensen die overleden waren naast de rails begraven.

„Ik ben vast heel bang geweest, maar gek genoeg herinner ik me vooral de feiten en niet zozeer mijn gevoel”

Abraham Schuster, Holocaustoverlevende

Uiteindelijk kwamen we in Trobitz aan en werden we door een Kozakkenregiment tot stoppen gedwongen. Samen met een Tsjechisch gezin bewoonde ik met mijn ouders korte tijd een huisje in Trobitz. Ik weet nog dat veel mensen opeens veel te veel gingen eten. Dat werd hun dood. Na ongeveer een maand keerden we naar Nederland terug.”

Was u bang?

„Ik ben vast heel bang geweest, maar gek genoeg herinner ik me vooral de feiten en niet zozeer mijn gevoel daarbij.”

In Nederland werd u uiterst kil ontvangen, vertelde u in 2020 in een interview in De Telegraaf.

„We werden vervoerd op Amerikaanse trucks. Ik herinner me nog dat we in Valkenburg aankwamen, bij Kasteel Oost. Het was warm, bijna zomer, en ik zat bij het open dekzeil van de truck. Ik hoorde dat een Nederlandse marechaussee tegen zijn collega zei: „Oh, daar heb je ze weer. Hadden ze ze niet allemaal kunnen vergassen?” Dat was de ontvangst. Er was weinig medeleven. Sommige Joden in Amsterdam kregen zelfs de gasrekening van hun huis gepresenteerd voor de afgelopen jaren. Of ze die eventjes wilden betalen. Een groot schandaal.”

Na twee jaar in de kampen gezeten te hebben, was u weer in Amsterdam. Hoe verwerkte u wat u had meegemaakt? Had u er bijvoorbeeld behoefte aan om daarover thuis of met anderen te praten?

„Nee, dat had ik niet. Het was nu eenmaal gebeurd. Ik dacht: ik zet het van me af en focus me op het nu. Ik wilde die jaren zo ver mogelijk achter me laten.”

Abraham Schuster in zijn donkere kamer, Schuster maakt en ontwikkelt foto’s. beeld Carel Schutte 

Was u boos op de Duitsers?

„Nee. Ik was een kind en zo waren de dingen nu eenmaal gegaan. Het kwam niet in mij op om daarover boos te zijn.”

„Het is zinloos en zonde van je tijd om je te verliezen in wrok of haat”

Abraham Schuster, Holocaustoverlevende

En later, toen u wat ouder was?

„Ook niet. Ik heb toen wel vragen gesteld aan mijn vader. Ik vroeg bijvoorbeeld: Waarom hebben de geallieerden de spoorlijn naar Auschwitz in de oorlogsjaren niet gebombardeerd? Hadden ze niet even een bommetje daarop kunnen laten vallen? Dat had duizenden levens gescheeld. En dan zei mijn vader: Jongen, je moet niet zulke moeilijke vragen stellen hoor.

Maar voor boos zijn had ik geen tijd. Ik wilde mijn leven weer opbouwen, me richten op de toekomst. Dan is het zinloos en zonde van je tijd om je te verliezen in wrok of haat.”

En uw ouders, hoe gingen zij om met wat ze hadden meegemaakt?

„Ik sprak er niet vaak over met hen. Ik weet nog wel dat een zekere meneer Cohen uit Arnhem een aantal jaren na de oorlog reizen organiseerde naar Auschwitz en Bergen-Belsen. Mijn moeder zei op een dag: Daar wil ik wel een keer naartoe. Mijn vader reageerde fel: „Als je dat maar uit je hoofd laat!” Dat was opvallend, want normaal gesproken reageerde hij nooit zo stellig. Mijn moeder is niet gegaan.

Mijn vader was de enige Joodse rabbijn die de vernietigingskampen heeft overleefd. De Duitsers wisten niet dat hij rabbijn was, want hij had gezegd dat hij doctorandus klassieke talen was. Dat was geen totale leugen, want hij had inderdaad de studie klassieke talen gedaan. Er was nog een andere rabbijn in het kamp, Levinson uit Leeuwarden, een fantastische man. Op een dag werd hij de latrine ingestuurd om die schoon te maken. Nadat Levinson dat gedaan had liep hij weer naar boven. „En, vies geworden?”, vroeg een van de bewakers in het Duits. „Nur von außen”, antwoordde Levinson. Alleen vanbuiten. Hij overleefde de kampen niet.

Terug in Amsterdam was mijn vader vooral druk met het opbouwen van de gedecimeerde Joodse gemeenschap. Er waren daarin vele wonden geslagen. Een heel aantal mensen zag het leven niet meer zitten en verhing zich. Maar vader moest er dan heen om ze van het touw te halen. Meermaals kwam hij huilend thuis. Dat zie ik nog voor me, het maakte diepe indruk.

Portretfoto van Aron Schuster, de vader van Abraham Schuster, op een herdenkingsplek in het huis

Ik werd al vrij snel naar de Berg-Stichting in Laren gestuurd, een voormalig Joods weeshuis waar Joodse kinderen na de oorlog heen konden. Mijn ouders moesten hun eigen leven weer op de rit krijgen en daar konden ze mij, als lastig kereltje, niet bij gebruiken. Later ben ik ook nog intern geweest in een instelling in Zwitserland. Daaraan heb ik nare herinneringen. Mijn ouders hadden me daar niet naartoe moeten laten gaan. Maar mijn oordeel is mild, ze bedoelden het vast goed.

In 1960 ben ik getrouwd, later gescheiden. We kregen een zoon en een dochter. Helaas leeft onze zoon niet meer. De bevalling ging niet goed en hij liep daardoor blijvende schade op. Hij woonde in een inrichting en is in 2010 overleden. Heel verdrietig. Mijn dochter maakt het gelukkig heel goed. Ze woont in Israël en heeft vier kinderen. Fantastisch. Als ik ze bel, hoor ik die kleintjes weleens roepen: „Saba –dat is opa in het Hebreeuws– wanneer kom je weer, we missen je zo.”

En gaat u er binnenkort weer heen?

„Nou, ik ben 87 en de reis wordt me te lang. Het gaat helaas niet meer.”

Waarmee houdt u zich op uw leeftijd nog wel zoal bezig?

„Ik haal veel plezier uit kunst, ook uit zangkunst. Ik heb vroeger een koor opgericht en dat komt elke zondag in mijn huis bij elkaar. We zijn met twaalf man en hebben een fantastische Russische dirigent. Daar haal ik veel voldoening uit. Daarnaast ben ik ook grafisch bezig, ik kalligrafeer Hebreeuwse letters en ben fotograaf. Ik heb een eigen donkere kamer waarin ik foto’s kan ontwikkelen.

Af en toe lees ik ook nog weleens wat, maar geen kranten. Ik kijk het nieuws via de televisie en dat vind ik meer dan genoeg. Ik hoef die ellende in de wereld niet ook nog via kranten tot me te nemen. En verder ben je op mijn leeftijd natuurlijk niet meer zo vreselijk druk. Op televisie zie ik al die jonge gasten van hot naar her rennen. Dat kan ik niet meer.”

Vindt u dat lastig?

„Jawel, natuurlijk. Maar het hoort bij het ouder worden. Mijn vader zei weleens: Als je oud wordt, wordt het stil om je heen. En dat is zo. Mijn vader is in 1971 naar Israël verhuisd, na zijn emeritaat. Aan het einde van de periode in Bergen-Belsen kreeg hij tuberculose. Daarvoor moest hij zijn hele leven pillen slikken. In 1990 was het een koude winter in Jeruzalem. Hij ging toch snel even naar buiten om wat spullen weg te gooien in de prullenbakken aan de overkant van de straat. Een das droeg hij niet, enkel een overhemd. Sindsdien heeft hij grote luchtwegproblemen gehad. Ik kende hem in zijn laatste levensjaren niet anders dan met een groot zuurstofapparaat. Uiteindelijk is hij in 1994 overleden, op 87-jarige leeftijd.”

U hebt die leeftijd inmiddels ook bereikt. Denkt u weleens na over de toekomst, na dit leven?

„Jawel. Sommige Joden geloven in techijath ha metiem: de komende opstanding van de doden. Ik ben er niet erg van overtuigd dat zoiets inderdaad werkelijkheid zal worden. Persoonlijk denk ik dat er helemaal niks is na de dood. Maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Net als zo veel andere mensen weet ik dat gewoon niet.”

„Het niet-weten is volgens mij de basis van veel religies”

Abraham Schuster, Holocaustoverlevende

beeld Carel Schutte

Heeft u gezocht naar meer zekerheid hierover?

„Ik heb me inderdaad wel daarin verdiept. De grote vragen van het leven hebben me altijd geïnteresseerd. In het Joodse geloof bestaat er bijvoorbeeld de idee van het Gan Eden: het toekomstig paradijs. Als je een goed leven hebt geleid is de kans heel groot dat het ook na de dood goed met je komt. Overigens ligt de nadruk in het Jodendom allereerst op hoe je met andere mensen omgaat. Pas op de tweede plaats komt de relatie met God. Maar ook hiervoor geldt: ik kan niet zeggen of dat waar is. Persoonlijk denk ik dat het niet-weten de basis is van veel religies. Mensen zoeken vastigheid en geloof geeft dat hun.”

U noemt daar de Naam van God. Hoe ziet u Hem?

„We kunnen ons God niet voorstellen in menselijke vorm. Daarom is het in het Jodendom ook ten strengste verboden Hem af te beelden, zoals geschreven staat in het eerste gebod. Wel geloof ik dat je in contact kunt komen met het goddelijke. In de stilte zie ik bijvoorbeeld de aanwezigheid van God.”

Een christen ziet God als een persoonlijke God, Die mensen kent.

„Ja, maar dat is dus een zeer on-Joodse opvatting, waarin ik niet kan meekomen.”

Hoe definieert u, als Holocaustoverlevende, het begrip vrijheid?

„Vrijheid is voor mij dat je kunt doen wat je wilt en kunt zeggen wat je vindt, zonder dat er allerlei nare consequenties volgen. In Nederland is dat natuurlijk vrij vanzelfsprekend. Maar in landen als Turkije en Rusland zie je hoe het mis kan gaan als vrijheid ontbreekt.”

Denkt u ook nu nog vaak terug aan wat u als kind hebt meegemaakt?

„Het komt nog weleens een beetje naar boven ja. Ook nu ik oud ben. Ik droom daar met regelmaat over. Niet elke nacht, maar het komt af en toe wel voor. Misschien dat het anders was geweest als ik er vroeger meer over had gepraat. Maar het zij zo. Dit is iets wat bij mijn leven hoort.”

Denkt u aan zelfdoding? Praat erover. Neem gratis en anoniem contact op met Stichting 113 Zelfmoordpreventie via 0800-0113 of 113 (24 uur bereikbaar) of chat op 113.nl.

Wat drijft iemand in zijn of haar leven? Hoe is hij of zij gevormd? In deze rubriek een persoonlijk interview met een meer of minder bekend persoon uit de breedte van de samenleving. Deze aflevering: Abraham Schuster. Volgende week: Sarah Rokach-van Biert.

Vond je dit artikel nuttig?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer