„Aftreden moet normaler worden”
Ook kijkend naar het kabinet valt het Grote Ongenoegen van burgers in de politiek te begrijpen. De zogenaamde sorry-democratie tiert welig en vermoedens dat partijpolitieke argumenten achter de schermen een veel grotere rol spelen dan ervoor wordt erkend, blijken gegrond. „Wij zijn in Nederland niet goed in het omlijnen van verantwoordelijkheid”, stelt oud-minister Bram Peper. „We zijn te gevoelig voor groepsdruk.”
Peper is bezig aan een opvallende comeback. Twee jaar geleden trad hij af als minister van Binnenlandse Zaken om zich met vrije hand te kunnen verdedigen tegen aantijgingen vanuit Rotterdam, waar hij als burgemeester via onterechte declaraties tonnen zou hebben gestolen van de belastingbetaler. Peper won een belangrijke slag toen bleek dat het openbaar ministerie geen aanleiding zag voor vervolging. Inmiddels leent hij zich veelvuldig voor analyses van de actuele politiek.
Vorige week maandag speelde Peper een opvallende rol in het tv-programma Crisis. Het Crisis Onderzoeks Team plaatste hem als minister-president voor een situatie waarin een parlementaire enquêtecommissie vernietigende oordelen velde over fictief optreden van Nederlandse militairen in Algerije. Bijgestaan door zijn vice-premier, een rol die werd gespeeld door minister Brinkhorst, trachtte Peper een kabinetscrisis te vermijden. Dat deed hij door de liberale minister van Buitenlandse Zaken samen met zijn socialistische collega van Defensie te slachtofferen.
Gaat het werkelijk zo? Wordt er in het verborgen gedeald over slachtoffers?
„Jaja, dat zijn allemaal dingen die in crisistijd plaatshebben. Kabinetsleden overleggen met hun politiek leider over hun positie. Is het nog wel te houden? Ga ik geen debat in dat ik bij voorbaat moet verliezen? Je kijkt ook naar de positie van collega’s. In ons coalitieland dreigt altijd het gevaar van een kettingreactie. Er is ook een onuitgesproken code van: Als wij iemand verliezen, dan gaan we ook heel kritisch kijken naar de zwakke broeders bij jullie. Daar is men doodsbenauwd voor. Daarbij is de minister-president er in het bijzonder op gericht de ploeg bij elkaar te houden. Dat is z’n opdracht.”
De overeenkomst tussen het fictieve Algerije-rapport en het NIOD-rapport over Srebrenica was frappant. Bij het laatste viel het hele kabinet.
„Dat heb ik voorspeld. Er was niet aan te ontkomen. Dat lag niet zozeer aan de inhoud van het rapport, als wel aan het politieke klimaat. Het rapport kende geen grote verrassingen. Als het een jaar geleden was gepubliceerd, had het niet geleid tot de val van het kabinet, is mijn stelling. Ik ben daar diep van overtuigd, al valt het natuurlijk nooit in mathematische zin te bewijzen. Maar het rapport is uitgebracht in een politiek klimaat waarbij de positie van het kabinet in algemene zin al aanzienlijk was verzwakt. Er was al het beeld van ze-vallen-uit-elkaar. En als dan zo’n rapport wordt neergelegd, is dat een zeer grote druppel die een heel volle emmer doet overlopen.”
Dat is een heel andere lezing dan het officiële verhaal van premier Kok.
„Ik heb geen reden om aan de woorden van de minister-president te twijfelen. Maar hij kan zich natuurlijk ook niet losmaken van een omgeving, van een sfeer. Het is niet alleen de minister-president die erover beslist. Neem de interventies van de ministers Pronk en De Grave. Die hebben de probleemstelling heel indringend gemaakt. Ook is er achter de schermen druk overlegd. De premier heeft de dag voor de val op het Catshuis vergaderd met partijleider Melkert, met de nummer twee van de PvdA-lijst, mevrouw Van Nieuwenhoven, en met staatssecretaris Benschop. Geen van hen heeft zich kunnen onttrekken aan het politieke klimaat. Je kunt dat niet terzijde schuiven als zijnde geen meewerkende factor die de val van het kabinet heeft opgedrongen, versneld, geïntensiveerd, gedramatiseerd. Dat kan toch niet?”
Speelt de opkomst van Fortuyn in dat krachtenveld ook een rol?
„O zeker, zeker! Fortuyn heeft alles te maken met de grote klimaatsveranderingen die zich in een tijdsbestek van twee maanden hebben voorgedaan. Begin dit jaar werd premier Kok nog breed geroemd om de briljante wijze waarop hij het koninklijk huwelijk heeft gemanaged. Vlak daarna werd Fortuyn groot met grove en zeer beledigende uitspraken over bewindslieden, die allemaal zouden moeten opkrassen. Omdat ze volgens zijn communistische jargon behoren tot de regerende kliek. Dat speelt gewoon onuitgesproken een rol. De opeenhoping van zaken, zo in het zicht van de finish, werd te veel. Het werd gewoon te veel.”
Het heersende beeld van de sorry-democratie, waarbij ministers ten koste van veel blijven zitten, is wat u betreft niet gecorrigeerd?
„Er is veel waar van dat beeld, daaraan doet de val van het kabinet niets af. Er wordt in Nederland heel omzichtig omgegaan met de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik vind dat weinig volwassen. In het paarse kabinet is om beleidsmatige redenen eigenlijk alleen staatssecretaris Linschoten afgetreden. Dan praat je over alweer zes jaar geleden. Het is wat mij betreft helemaal niet gek als tijdens de rit twee of drie bewindslieden vertrekken omdat er dingen niet goed gegaan zijn. Dat is onder paars nauwelijks gebeurd, terwijl er voldoende aanleiding was. Denk aan de Bijlmerenquête en aan Enschede en Volendam.”
Is het typisch paars, die verkleefdheid aan het pluche?
„Nee, het is typisch Nederlands. In Nederland zijn partijen elkaars gevangene, omdat ze moeten samenwerken in een coalitie. Benauwd als men is voor een kettingreactie van vallende ministers, komen er enorme krachten los om individuele bewindspersonen van aftreden te weerhouden. Ik kan uit de jaren ’70 en ’80 hele verhalen vertellen over mensen die met alle mogelijke verbandtrommels overeind werden gehouden. Dat is beslist niet het alleenrecht van paars. Het CDA is er ook een meester in geweest om met de stroopkwast en de warme deken rond te hollen.”
Wat is het voordeel van vlug aftredende ministers?
„Voor de tucht van de ministeriële verantwoordelijkheid jegens ambtenaren is het van groot belang, omdat het ze oplettender maakt. Maar ook op de collega’s in het kabinet heeft het z’n effect. Die gaan zitten denken: Nou nou, daar is een uitstekende collega van mij om die reden afgetreden… hoe zou het bij mij zitten? Dat gaat doorwerken. Dus het erbovenop zitten, dat bevorder je wel. Het verhoogt de scherpte.”
Heeft het ook een effect op het vertrouwen van burgers in de politiek?
„Zonder enige twijfel. Burgers die die spanning niet voelen, denken: Nou ja, ze gaan toch weer bij elkaar op schoot zitten. Dan krijg je het beeld dat het ministers en staatssecretarissen alleen maar om de baantjes gaat. Nogmaals: als aftreden van individuele ministers een paar keer tijdens de rit voorkomt, dan is dat heel gezond. Als je op een zuivere manier omgaat met die ministeriële verantwoordelijkheid, hoeft aftreden echt niet te betekenen dat je een zwakkeling bent. Voortreffelijke mensen kunnen zo’n daad stellen. Die hoeven zeker niet verloren te zijn voor de publieke zaak.”
U dreigde zelf af te treden als het kabinet een andere burgemeester voor Utrecht zou kiezen dan u in gedachten had. Is dat een goede zaak, zo’n vorm van machtspolitiek?
„Ik wil niet de held uithangen, maar je kunt je eigen verantwoordelijkheid nemen, zonder dat een ander dat hoeft te volgen. Iedereen kan het daarmee oneens zijn, maar dan zeg je: Sorry, zo voel ik dat, zo zie ik dat. Dat is dan een ministerscrisis, geen kabinetscrisis. Waarom zou het een kabinetscrisis moeten worden? Je hebt toch recht op je eigen vergissing? Als je vindt dat je op een bepaald onderwerp niet over je kunt laten lopen, dan mogen de anderen dat wel doen, maar dan treed jij terug. Daarmee ontneem je anderen niet het recht om iets anders te vinden.”
U zou willen dat ministers zich vaker onafhankelijk opstelden?
„Zeker. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat je wekelijks met de deuren slaat. Je moet je momenten weten te kiezen, anders wordt het ongeloofwaardig. Maar ik zie wel graag ministers en staatssecretarissen met een grote mate van onafhankelijkheid. Dat zijn mensen met een heel klein gaatje in het hoofd, waarin staat: Ik kan ook uit het ambt stappen. Zo iemand durft ook z’n zwakte te etaleren. Ik ben er groot voorstander van dat ministers bij beleidsvorming met de Kamer meteen de risico’s, de marges en de doelstellingen doornemen, zodat ze daar later op afgerekend kunnen worden. Toen ik aantrad als minister van Binnenlandse Zaken, heb ik gezegd dat ik uiteindelijk, na onafhankelijk onderzoek, afgerekend wilde worden op een veiliger Nederland. Mijn adviseurs vonden die houding onverstandig. Maar ik was heel wat liever om zo’n beleidsmatig onderwerp afgetreden dan om die aanvallen uit Rotterdam.”