SGP in voetspoor Thomas Hobbes
Onze vrijheid is ons lief, en daarom mogen we sinds 11 september weer pleiten voor veiligheid, voor een harde aanpak van criminaliteit en voor fatsoen. Zelfs PvdA en D66 doen dat tegenwoordig. Maar het ene pleidooi is het andere niet. Het verleden reikt belangrijke gezichtspunten aan om in dit opzicht niet alles van de overheid te verwachten. De mens is, ondanks zijn „geneigdheid tot het kwade”, geen eenzaam roofdier.
„Fatsoen is gewoon een kwestie van doen”, zei CDA-leider Balkenende onlangs, en hij bedoelde dat je in een trein niet je schoenen op de bank moet zetten. Mensen moeten elkaar daarop aanspreken. Zijn PvdA-collega Melkert trok onlangs ten strijde tegen wat hij de „hufterigheid” in de samenleving noemde: de nonchalance waarmee landgenoten hun vrijheid in onbeschaamde ongebondenheid laten ontaarden.
Vroeger werden dergelijke pleidooien afgedaan als het gekef van rechtse rakkers. Maar tegenwoordig mogen ze weer, die pleidooien voor verantwoordelijkheidsbesef en sociaal aangepast gedrag. Van de week hebben we er weer veel over gehoord, want de Kamer behandelde de begroting van Justitie. Die behandeling stond overigens in het teken van een wrange constatering, gedaan door minister Korthals zelve: de bestrijding van de criminaliteit was wat achterop geraakt, want zijn ambtenaren hadden het zo druk gehad met de nieuwe wetgeving op het gebied van euthanasie, prostitutie en homohuwelijk… „Nederland is na twee kabinetten-Kok weliswaar niet of nauwelijks veiliger geworden, maar doden-op-verzoek en het runnen van een bordeel zijn dan toch maar legaal geworden”, schamperde ChristenUnie-woordvoerder Rouvoet.
Twee kampen
Maar de Kamer eiste desondanks kamerbreed –raar woord eigenlijk, dit door ds. Abma gemunte begrip– dat de minister meer werk moet gaan maken van de bestrijding van de criminaliteit en het onfatsoen. Dat klinkt altijd mooi. Maar de vraag is natuurlijk hóe de overheid die strijd moet aangaan. Er zijn twee kampen.
Er zijn aan de ene kant politici die een strengere en hardere overheid willen, een overheid die duidelijke normen formuleert, in wetgeving vastlegt en in de praktijk compromisloos handhaaft. De PvdA zit tegenwoordig op dit spoor en zou zelfs graag willen dat de overheid in probleemgezinnen de opvoeding van de kinderen overneemt. (Tegelijkertijd wil deze partij overigens zoveel mogelijk vrouwen en moeders de arbeidsmarkt opjagen). De VVD zit al langer in dit kamp en ook de SGP behoort ertoe.
Aan de andere kant zijn er politici die wel vinden dat de overheid grenzen aan ontwikkelingen binnen de samenleving moet stellen, maar er ook van overtuigd zijn dat de overheid geen moraal kan opleggen. Persoonlijkheids- en gewetensvorming heeft plaats binnen gezin en familie en op school. Als het daar mis gaat, is herstel niet meer mogelijk, zeker niet door de overheid. Politici binnen het CDA en de ChristenUnie denken zo. En zij hebben ongetwijfeld gelijk.
Van onderaf
SGP-woordvoerder Van der Staaij sprak deze week uitvoerig over het belang van rechtshandhaving, over de noodzaak van versterking van politie en justitie, en van het herstel van het overheidsgezag. Daar bleef het bij en daarmee stak zijn betoog wat schril af tegen de spreekbeurt die VVD-coryfee Wiegel deze week in Bodegraven hield. Ook de oude meester had het over veiligheid en de strijd tegen onfatsoen. Maar hij benadrukte dat de moraal van onderaf moet komen: door een goede opvoeding en deugdelijk onderwijs, waardoor jonge mensen weer gevoel voor gezagsverhoudingen en verantwoordelijkheden krijgen aangeleerd.
Dat de SGP deze noties niet inbracht, is natuurlijk een beetje teleurstellend, maar misschien ook begrijpelijk. Het denken binnen de SGP beweegt zich tussen een somber mensbeeld (zie zondag 3 van de Heidelbergse Catechismus) en een hoge opvatting over de overheid als dienaresse van God. Over het gebied daartussen is veel minder nagedacht. En dat is er de oorzaak van dat de SGP in de praktijk op standpunten kan uitkomen die heel degelijk lijken, maar in feite modern zijn, in de zin van anti-traditioneel.
Mens en wolf
Het pleidooi van Van der Staaij verraadt (bewuste of onbewuste) affiniteit met het denken van de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679). De klassieke spreuk dat de ene mens voor de andere mens een wolf is, is door diens boek ”Leviathan” verbreid geraakt. Volgens Hobbes is de mens een eenzaam, op macht belust roofdier, en kan alleen een sterke overheid enige orde in deze oorlog van allen tegen allen aanbrengen. Dat klinkt een beetje orthodox, maar is het tegendeel. In het klassieke en christelijke denken is altijd benadrukt dat de mens een sociaal wezen is, die binnen instituties en maatschappelijke verbanden de essentiële waarden krijgt bijgebracht die een samenleving leefbaar houden. „Dan hoeft de ene mens in het interindividuele verkeer de andere mens niet meteen te bezien als een wolf”, zo vertolkt R. Kuiper de christelijke visie in een recente studie van de Groen van Prinsterer Stichting over de ”Dienstbare samenleving”.
Die moraal, die persoonlijkheids- en gewetensvorming voltrekt zich binnen het domein van de algemene genade. Zij blijft dus kwetsbaar, en al te veel optimisme is niet op zijn plaats. Maar het juridisch instrumentarium van de overheid is traditioneel terecht als een laatste redmiddel (ultimum remedium) gezien. Wie met de overheid begint en eindigt, staat aan de verkeerde kant en komt uiteindelijk uit bij een agent op iedere hoek van de straat en een gewapende conducteur in iedere coupé. Christelijke politici hebben zo’n politiestaat nooit als hun ideaal gezien.