Joodse familie krijgt verjaring van tafel
De overheid kan zich niet zomaar verschuilen achter verjaring als zij weigert joodse overlevenden van de Tweede Wereldoorlog of hun nabestaanden spullen terug te geven.
Door een kentering in het denken over het kille gedrag van de overheid na de oorlog, zijn nieuwe maatschappelijke maar ook juridische maatstaven van billijkheid en redelijkheid ontstaan.
Een en ander valt op te maken uit een recent tussenvonnis van het gerechtshof in Den Haag. Door dit standpunt is de kans groot dat de Nederlandse staat een fors bedrag moet voldoen aan de joodse familie Cohen. Die overhandigde in 1944 acht diamanten aan de Nederlandse consul in Zwitserland, waarheen de familie was gevlucht.
De diamanten dienden na de oorlog als onderpand, totdat de familie de kosten voor de opvang in Zwitserland had terugbetaald. Ondanks de terugbetaling zijn de stenen volgens de familie nooit teruggegeven. Ze zijn zelfs in de loop van de tijd zoekgeraakt op het ministerie van Binnenlandse Zaken, bleek in 1993. De familie strijdt al jaren tegen de Staat om de waarde van de stenen, destijds 25.000 Zwitserse frank, terug te krijgen.
De familie mocht de diamanten wel ophalen, staat in een brief uit 1954 van het ministerie. Daardoor zou volgens de Staat de vordering tot teruggave in 1984 verjaard zijn. Cohen senior was in 1952 al naar Australië geëmigreerd, waar hij in 1956 overleed. Zijn vrouw en zijn zoon volgden hem in 1953 en stellen dat de bewuste brief hen niet heeft bereikt. Het hof wil dat de weduwe en de zoon met documenten aantonen dat ze inderdaad niet in Nederland waren, zodat ze de stenen niet konden ophalen.