Negen pagina’s per oorlogsdag
Het werk van de dinsdag overleden Loe de Jong is een monument, een papieren gedenkteken voor de Tweede Wereldoorlog. De kroniek haalde ongelooflijke verkoopcijfers: zo’n 74.000 Nederlanders moeten het complete werk in bezit hebben. Dat neemt ongeveer een meter boekenplank in beslag, 29 banden op een rij, totaal 16.000 bladzijden ofwel 9 bladzijden voor elke oorlogsdag. Wie studie wil maken van de Tweede Wereldoorlog kan duidelijk niet om De Jong heen. Dat erkent vriend en vijand.
Zelf kon De Jong in de meidagen van 1940 net op tijd het land ontvluchten. Hij realiseerde zich dat de Duitse bezetter hem niet zou sparen, omdat hij jood was en omdat hij zijn socialistisch-marxistisch getinte kritiek als journalist niet voor zich zou houden. Met zijn radiopraatjes vanuit Londen werd hij bekend als ”de stem van Radio Oranje”.
Terug in Nederland ging hij al in de herfst van 1945 aan het werk als hoofd van het nieuwe Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, het huidige NIOD, dat documenten over Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog moest verzamelen en ontsluiten - een idee van De Jong zelf. Tien jaar later gaf de minister van Onderwijs en Wetenschappen hem opdracht een wetenschappelijk werk te schrijven dat een goed beeld van de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog zou geven. De Jong kreeg de opdracht, maar aanvankelijk was het de bedoeling dat de klus door vier historici zou worden geklaard. Zij vroegen in 1954 wegens gebrekkige samenwerking echter om ontheffing van hun taak en stelden De Jong als auteur voor.
Deze kreeg zes jaar om het werk te doen. Maar dat liep anders. Na jaren van informatie vergaren, ordenen en lezen, begon hij pas in 1967 te schrijven. In 1994 verscheen het laatste deel. Toen was De Jong de tachtig al ruim gepasseerd. De Jong: „Wanneer zou ik klaar zijn? Misschien, zo hoopte ik, omstreeks 1965. Viel alles tegen, dan zou het wellicht 1970 worden.”
In 1960 was hij volgens eigen zeggen nog bijna verdronken in de informatie. Het verzoek om een tv-serie onder de titel ”De bezetting” te maken bracht redding. „De serie bracht structuur in mijn onderzoek. Ik werd gedwongen mij te beperken, teneinde de vier programma’s die jaarlijks van mij werden verwacht op tijd gereed te hebben.” De televisieserie maakte De Jong al voor de publicatie van zijn eerste deel tot een bekende Nederlander.
Dat Nederland binnen tien jaar al aan de wetenschappelijke geschiedschrijving van de Duitse bezetting, de oorlog met Japan en de nasleep daarvan begon, was erg vroeg. Al voor De Jongs eerste deel kwam in 1965 ”Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945” van Jacques Presser, ook een joods historicus, uit. Presser en De Jong werkten nauw samen.
De Jong deed zijn onderzoek in opdracht van de staat en dat leverde in het begin kritiek van linkse zijde op. Een „geschiedschrijver des Rijks” kon eigenlijk niet: iemand die door de staat werd betaald kon geen geschiedwerk afleveren dat voldoende kritische afstand tot het onderwerp zou bewaren.
Zijn persoonlijke ervaringen maakte hem gedreven en betrokken, maar vormden tegelijk altijd weer een punt van kritiek. Toch handelden de meeste discussies in kranten, op radio en tv over concrete onderwerpen. Hoewel het grote publiek ongetwijfeld halverwege was afgehaakt en nieuwe delen ongelezen in de kast zette, stond er in elke band wel iets waar het land over viel. Critici, commentatoren en briefschrijvers konden er geen genoeg van krijgen. Weinreb of King Kong, Joodse Raad of Nederlandse Unie, Vier, Drie of Twee van Breda, Aantjes…
Vooral De Jongs stellingname tegenover het voormalig Nederlands-Indië zorgde voor veel onrust. Degenen die daarbij betrokken waren geweest, voelden zich op dit punt ernstig tekortgedaan. Er kwam zelfs een Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië, maar het gerechtshof in Den Haag wees in 1990 de eis van het comité af om het deel dat aan Indië is gewijd, door anderen te laten herschrijven.
De Jong leek zich weinig van commentaar aan te trekken, knikte de verzamelde pers toe, gaf wat interviews en werkte gewoon verder. Kritiek pareerde hij met: geschiedenis is een discussie zonder eind. Toch was hij niet ongevoelig voor reacties. In brieven van lezers onderstreepte hij de complimentjes: „Groots is het van u in uw voorwoord mede te delen dat…”
Tegenwoordig zijn niet concrete thema’s onderwerp van kritiek, maar vooral het morele oordeel dat De Jong door zijn verhaal vlechtte. Hij verdeelde de Nederlanders van 1940-’45 in good guys en bad guys. Daartussen bevond zich volgens hem niets. Latere historici leggen daar de vinger bij en benadrukken juist de „aangepaste alledaagsheid” van de Nederlanders. „Er was geen heldendom op grote schaal, er was geen drama voor de meeste Nederlanders.” „Een moralistisch en dramatisch verhaal”, oordeelt Chris van der Heijden.
Deze historicus-journalist kritiseert bovendien De Jongs aanpak: „In ”Het Koninkrijk” heerst De Jong omdat een complexe thematiek is teruggebracht tot een bak vol kaartjes. Vandaar typerende tussenzinnetjes als „maar er is meer.” De Jong bedoelde: volgende kaartje. Het is een grote stroom van feiten. Dat heeft als voordeel dat het werk nog lang kan dienen als bron voor verder onderzoeken, het nadeel is dat alleen een kenner door de bomen het bos blijft zien.”
Toch kan niet worden gezegd dat hij geen wetenschappelijk werk leverde, al toont de generatie historici die De Jong opvolgt meer afstand. Niet voor niets ergerde de ’nieuwe’ aanpak van Hans Blom, nu directeur van het NIOD, in de jaren tachtig juist oudere Nederlanders, die bij de oorlog betrokken waren geweest. In de literatuur was die afstand trouwens al eerder zichtbaar bij Vestdijk, Hermans en Mulisch. Toch is het nog geen auteur gegeven zich uit de schaduw van De Jong los te maken.
Dat er nog steeds geen biografie van De Jong is, ligt niet aan de initiatieven. Om de paar jaar wordt er een aangekondigd, maar telkens komt er een spaak in het wiel. In 1995 gaf historicus Nanda van der Zee de opdracht van uitgever SDU terug omdat ze zich niet kon vinden in een gebruikelijke, door haar te tekenen verklaring dat ze rekening zou houden met bepaalde belangen van personen en instanties. In 1999 is er even sprake van geweest dat NRC-redacteur Elsbeth Etty de taak op zich zou nemen. En in oktober vorig jaar trok de Rijksuniversiteit Groningen de klus naar zich toe. Een promovendus zou de biografie in samenwerking met het NIOD moeten gaan schrijven. Wie dat wordt, zal spoedig bekend worden.
Een aanzet verschijnt volgende maand. Bas Kromhout schreef op basis van De Jongs persoonlijke archief ”Brieven aan Loe de Jong”.
Zelf werkte De Jong ook aan zijn eigen biografie. Eenmaal hersteld van zijn hersenbloeding in 1989, publiceerde hij in 1993 het eerste deel van zijn memoires, die erg persoonlijk van aard waren. In 1996 volgde een tweede deel van de ”Herinneringen”.