„Internetverslaving bestaat echt”
Verslaafd zijn aan internet is geen sprookje maar een serieus probleem. Ruim 1 procent van de Nederlandse bevolking -wat neerkomt op zo’n 60.000 mensen- geeft zelf aan op een dwangmatige manier met het medium bezig te zijn.
Dat zei Gert-Jan Meerkerk, onderzoeker bij het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving (IVO) donderdag op een symposium van de Universiteit van Tilburg.
„Verslaving is een moeilijk te definiëren fenomeen”, aldus Meerkerk op het symposium ”We m@ilen”. „Dat geldt zeker voor een nieuw soort verslaving als veelvuldig internetgebruik. Wanneer noem je iemand internetverslaafd?” Ook gebruiken wetenschappers volgens Meerkerk veel verschillende termen om hetzelfde te omschrijven.
Belangrijk is daarnaast te beseffen dat „personen niet verslaafd zijn aan internet zelf, maar aan datgene waar ze zich op internet mee bezighouden”, aldus Meerkerk. Hij sprak uitvoerig met zeventien mensen die zichzelf internetverslaafd noemen. „Als je doorvraagt, merk je dat erotiek een grote rol speelt. Pornosites worden veelvuldig bezocht. En niet eens alleen door mannen.” Ook verslaving aan spelletjes op internet komt vaak voor.
Internetverslaving is in de meeste gevallen overigens niet een op zichzelf staand probleem, aldus de onderzoeker bij het IVO. „Het blijkt dat veel door internet geobsedeerde mensen ook andere, vaak psychiatrische, problemen hebben.”
Jos de Haan, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), vroeg zich op het symposium af of de kloof tussen mensen die on line zijn en degenen die geen internet hebben -nog altijd bijna eenderde van de bevolking- niet steeds groter wordt. Zeker met het zogeheten breedbandinternet, wat gebruikers in staat stelt eenvoudig de hele dag on line te zijn, „krijg je snel een digitale kloof: de snelle surfers versus de digitale drenkelingen”, aldus De Haan.
Jacob van Kokswijk, adviseur bij CapGemini en onderzoeker van de leefwereld van jongeren, was gevraagd de voordelen van de ict te belichten. „Een verrijking van je beleving”, noemde hij het opgaan van jongeren in een digitale wereld. „Jongeren worden er mondig en alert van. Op internet kunnen ze ongestoord experimenteren met hun identiteit. Vraag je af of je wel leuk bent? Dan neem je toch een andere rol aan op internet! Daar kun je nieuwe identiteit anoniem uitproberen. Bevalt het, dan kun je in de echte wereld altijd nog kijken of je er mee verder gaat.”
Toch kon ook Van Kokswijk niet om sommige nadelen heen. Hij wees op het feit dat kennis niet langer is voorbehouden aan specifieke groepen of beroepen. „Als de dokter wat zegt, controleer je dat natuurlijk even op internet. Of je wordt zelf dokter. Je kunt tegenwoordig zelfs eigenhandig operaties uitvoeren met een simulatieprogramma. Ik ben altijd nog bang dat iemand eens de grens tussen echt en niet echt uit het oog verliest en zulke dingen gaat uitproberen.”