Van Meijeren (FVD) voert eigen verdediging: voelt onwerkelijk
Kamerlid Gideon van Meijeren van Forum voor Democratie koos er dinsdagmiddag voor zijn eigen pleidooi te houden in de rechtbank in Den Haag. Daar stond hij terecht voor opruiing. Het Openbaar Ministerie eiste een werkstraf van 200 uur tegen de politicus.
Van Meijeren (36) begon zijn verdediging met een lofzang over de vrijheid van meningsuiting. „Niet alleen een recht, maar het fundament waar andere vrijheden uit voortkomen”, zei hij. „Zonder deze vrijheid kan de waarheid niet zegevieren en kan de macht niet ter verantwoording worden geroepen.”
Van Meijeren zegt de grenzen van het recht te respecteren in zijn parlementaire werk, waarin hij naar eigen zeggen opkomt voor minderheden en wil „waarschuwen voor totalitaire tendensen”. Hij zei op te roepen tot bewustzijn. „Het gebruik van geweld keur ik ten diepste af. Het voelt daarom onwerkelijk dat ik hier terechtsta, omdat ik zou hebben opgeroepen tot geweld tegen de overheid.”
Hij zei bij aanvang van zijn pleidooi dat het OM „heel selectief heeft geknipt” in zijn uitspraken, „waardoor er een totaal gemanipuleerd beeld is ontstaan van de boodschap die ik heb uitgedragen”.
De officier is niet oprecht, zei Van Meijeren. „Uitspraken van mij zijn onterecht uit hun context gehaald en gemanipuleerd om een vals beeld te scheppen over mijn intenties. Door delen weg te laten uit de tenlastelegging, waarin ik expliciet pleit voor vreedzame revolutie, heeft het OM een misleidend en verkeerd beeld gepresenteerd.”
Het Kamerlid vindt dat er sprake is van verdraaiing van zijn woorden en intenties. „Mijn uitspraken kunnen onmogelijk worden opgevat als opruiing tot geweld.” Hij vroeg de rechter hem vrij te spreken.
In zijn laatste woord zei Van Meijeren: „Ongeacht de uitkomst zal ik de strijd voor herstel van onze democratie onverminderd doorzetten. Een veroordeling zou ik niet zien als einde van de missie.” Tegen de rechtbank zei hij: „U oordeelt niet alleen over mijn lot, maar over de vrijheid van meningsuiting van alle Nederlanders.”
De rechtbank doet op 11 juni uitspraak.