Diederik Boomsma: Als mensen van nature deugen, waar komt het kwaad dan vandaan?
Diederik Boomsma leek voorbestemd voor een glanzende, internationale carrière. Maar zijn loopbaan ging anders: hij koos uiteindelijk tóch voor Nederland, trad toe tot de Rooms-Katholieke Kerk en werd het meest conservatieve raadslid van Amsterdam. Vorig jaar stopte hij met dat werk – maar met de politiek is hij nog lang niet klaar.
De weg van Diederik Boomsma kenmerkt zich door allerlei onverwachte wendingen en telkens nieuwe vergezichten. Hij studeerde in Spanje en Engeland, begon samen met een vriend een Chinees restaurant in Sri Lanka, werkte bij een Zwitserse cementfabriek en een Londens oliebedrijf, was redacteur van het conservatieve weekblad Opinio en CDA-raadslid in Amsterdam. Bij de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen stond hij op de lijst van Omtzigts nieuwe partij, Nieuw Sociaal Contract, maar hij haalde nét geen zetel.
Genoeg reis- en levenservaringen om over te vertellen, zou je denken. Maar een gesprek met Boomsma –in een rustig, Amsterdams restaurant– gaat al snel een andere kant op, de diepte in. Hij praat bevlogen over de klassieke wortels van onze beschaving, over de oorsprong van het kwaad, over zijn intellectuele reis naar het christendom.
Een studeerkamergeleerde is hij evenwel niet. Je zou kunnen zeggen dat hij een filosoof is die zijn ideeën wil vertalen naar de dagelijkse politieke praktijk. Of dat hij een politicus is met diepe wortels in de filosofie en theologie. Voor hem zijn die twee werelden één: „Filosofie en politiek kunnen niet zonder elkaar. Zoals de conservatieve denker Edmund Burke al zei: „Politics is philosophy in action.” Als politicus moet je nadenken over grote vragen. Wat is een goede samenleving? Wat is een goed leven? Hoe moet je belangen tegen elkaar afwegen? Dat zijn filosofische vragen, theologische vragen.”
Tien jaar geleden liet Boomsma zich dopen in de Amsterdamse Krijtberg, de rooms-katholieke kerk waar op zondag nog altijd traditionele vieringen zijn in het Latijn. Toen was hij al raadslid in Amsterdam: de enige CDA’er, de enige conservatieve christen in een progressief-liberale gemeenteraad. Niettemin sleepte hij in 2022 de titel ”Beste raadslid van Nederland” in de wacht. Vanwege zijn bemoeienissen met het Amsterdamse erfpachtsysteem, maar ook vanwege zijn –conservatieve– visie op de problemen van het liberale drugsbeleid en de wetteloosheid in de rosse buurt, waarvoor hij langzaam meer draagvlak wist te creëren.
Dat hij zijn plek uiteindelijk in Nederland zou vinden, dat hij zich tot een conservatief christen zou ontwikkelen, sprak intussen niet vanzelf. Het volgt in elk geval niet zomaar uit de omstandigheden waarin hij opgroeide: afkomstig uit een familie met hoogopgeleide ouders en internationale connecties – een vader die neurochemicus is, een Duitse grootmoeder, een moeder die in Luxemburg opgroeide en Engels studeerde.
U voldoet wel aan de ”zeven vinkjes” van Joris Luijendijk, de kenmerken die je kans op succes zouden vergroten: man, blank, hetero, Nederlandse afkomst, hoogopgeleide ouders, vwo- en universiteitsdiploma…
„Ja, zeker! Ik heb ze allemaal. Maar het hele vinkjesverhaal vind ik ook wat beperkt. Belangrijker dan al die kenmerken is het feit dat ik in een fijn gezin ben opgegroeid, dat mijn ouders tijd voor ons hadden, dat ik een liefdevolle opvoeding heb gehad. Dat er altijd boeken waren, dat we mooie reizen konden maken, dat mijn twee broers en ik alle drie in het buitenland hebben kunnen studeren en daar een nieuwe taal konden leren…”
Dat is een bevoorrechte uitgangspositie.
„Daar ben ik ook dankbaar voor. Voor alle kansen die ik gekregen heb. En ik besef dat dat verplichtingen met zich meebrengt.”
Bent u ook met het christelijk geloof opgevoed?
„Mijn ouders zijn niet kerkelijk, maar ze wilden wel dat we er als kinderen iets over leerden. We kregen zeker christelijke waarden mee. Verder heb ik, behalve een zeer spirituele tante, ook een echt gelovige grootmoeder gehad. Zij was van Duitse komaf, evangelisch-luthers, een krachtige, wijze vrouw die vanuit het geloof leefde. Bij haar leerden we ook bidden, voor en na het eten. Dat is iets wat je dan toch meeneemt, als kind.”
U studeerde kunstgeschiedenis in Spanje, milieuwetenschappen in Durham, ecologie en natuurbehoud in Londen. Een brede belangstelling, of moeite met kiezen?
„Kunnen kiezen is inderdaad niet mijn kerncapaciteit. Ik ben echt overal in geïnteresseerd. Wat moet je dan? Na wat vakken literatuur en kunstgeschiedenis in Spanje dacht ik: boeken kun je altijd blijven lezen, maar een bètastudie kun je minder goed op eigen houtje doen. Ik wilde het liefst filosofie en biologie combineren, maar dat kon niet in Engeland – waar ik op dat moment studeerde. Dus werd het environmental science in Londen.”
Wat sprak u aan in dat vak?
„Ik heb altijd een enorme liefde gehad voor de natuur. Voor mij ging natuurbeleving samen met religieus verlangen. Bij elke boom kan ik dankbaar zijn. De schoonheid van de natuur is een echo, een afspiegeling van het goddelijke in onze wereld. Daar is geen andere, evolutionistische verklaring voor. Het is een herinnering aan God, een verwijzing naar de hemel.”
En dan woont u in de stad… hebt u die ervaring daar ook?
„Overal! Kijk naar elke bloem die uit een gebarsten tegel opkomt. Die levenskracht, dat is iets onvoorstelbaars. Dat is een wonder. Die bloem bestaat op een andere manier dan wij bestaan, maar we delen ook veel. We drinken allebei water. We maken allebei deel uit van de schepping, van de glorie van het goddelijke.”
Is dat de reden waarom u uiteindelijk tóch christen geworden bent?
„Het religieuze verlangen heeft er bij mij altijd wel in gezeten. In Spanje ging ik veel naar kerken en kathedralen, in Sri Lanka praatte ik met boeddhistische monniken. Ik zag altijd dat vraagteken, dat zweeft boven ons bestaan. Wat is de oorsprong van het zijn? Daarover zwijgt de wetenschap. Maar kijk naar onszelf: wij zijn geen dingen, wij zijn personen. Geen objecten, maar subjecten. Vrije, redelijke wezens, met zelfbewustzijn. Ik vind het aannemelijk dat er een Schepper is. En als dat zo is, dan kan Hij geen blinde kracht zijn – omdat wij dat ook niet zijn.”
U bent dus langs de filosofische weg bij het geloof uitgekomen.
„Het was deels een intellectuele reis. De onthechtheid van het boeddhisme vond ik uiteindelijk niet overtuigend, maar ik ontdekte dat het christendom juist een God heeft Die de wereld en de mensen omarmt. Die liefde is. Ik las in die tijd heel veel: C.S. Lewis, G.K. Chesterton, J.H. Newman, Augustinus… Maar ook gewoon: de Bijbel. De woorden van het Evangelie hebben zo’n ongelooflijke schoonheid. Niet alleen maar rationeel, ook praktisch. Ik kwam in die tijd in de kerk, en werd daar overmand door het verlangen om te knielen. Om me te richten op Christus, op de Eeuwige. Soms voelt het dan alsof alle muren wegvallen en er een soort gouden licht naar binnen stroomt.”
Door de Schone Poort Jeruzalem in… Dat is een andere route dan de weg van zondebesef en bekering die reformatorische christenen veelal volgen.
„Voor mij was er geen sprake van een blikseminslag of een plotselinge omkeer. Voor mij was het de jarenlange intellectuele zoektocht naar een leven vanuit een dieper perspectief, gecombineerd met de ervaring van schoonheid. Maar je hoort me niet zeggen dat zondebesef en bekering niet belangrijk zijn. De weg van het geloof is zeker niet één groot verhaal van steeds dichter bij God komen. Het is ook een worsteling. Soms moet ik mezelf dwingen om naar de kerk te gaan. Tal van vragen zijn nog niet beantwoord. Maar ik kan mijn zoektocht voortzetten binnen de kerk.”
U begon uw loopbaan als natuur- en milieuwetenschapper, maar u werd uiteindelijk filosoof. Hoe is dat zo gekomen?
„Dat had te maken met de cultuurschok die ik voelde toen ik na jaren in het buitenland weer terugkwam in Nederland. Ik was in de tussentijd naar de Kanaaleilanden geweest, had samen met een vriend geprobeerd een Chinees restaurant in Sri Lanka te openen en had mijn master ecologie en natuurbehoud afgerond met een onderzoek naar de Spaanse steeneik. Wist je dat het voortbestaan van die eiken afhangt van Vlaamse gaaien? Die begraven in het najaar de eikels, onder een steen of een struikje, en dan vergeten ze ze weer op te graven. Daar kunnen ze dus ontkiemen zonder meteen te verschroeien.”
En toen kwam u terug in Nederland.
„Nadat ik eerst nog een tijdje gewerkt had bij een cementbedrijf – waarvoor ik bodemonderzoek deed in Spanje. Terug in Nederland moest ik gewoon opnieuw inburgeren. Ik had waarschijnlijk een geïdealiseerd beeld van het Nederland uit mijn jeugd, en ik had de gebeurtenissen rond Pim Fortuyn niet meegemaakt. In de samenleving hing een opgefokte sfeer, en het maatschappelijk debat was een rare combinatie van gezapigheid en onzekerheid geworden. Ik vond het verschrikkelijk.”
Dat was de cultuurschok waarover u het had? Waardoor u filosoof bent geworden?
„Ik besloot dat ik de rest van mijn leven niet alleen wilde besteden aan het behoud van de natuur, maar vooral aan het behoud van de cultuur.”
Werken aan cultuurbehoud, hoe doe je dat?
„Het begint met begrijpen wat er aan de hand is. Daarom ben ik me bezig gaan houden met filosofie. Ik heb in die tijd ook Bart Jan Spruyt leren kennen en van hem heb ik heel veel geleerd. Daardoor kon ik mijn gevoel dat er iets niet goed ging in een bredere context plaatsen. Door de grote denkers, de klassieke teksten te lezen leer je de huidige westerse wereld beter begrijpen. Onze samenleving wordt erdoor bepaald, door die ondergrond van overtuigingen en opvattingen waaruit we zijn voortgekomen. Maar we lijken ervan losgeraakt te zijn. Ik denk dat het is zoals Chesterton schreef: onze wereld heeft te maken met op hol geslagen christelijke ideeën. Dat is wat er aan de hand is.”
Wat moet je je daarbij voorstellen, op hol geslagen christelijke ideeën?
„Natuur moeten we behouden, als goede rentmeesters, maar de zorg voor het klimaat krijgt soms de trekken van een apocalyptische religie. Naastenliefde is een christelijke deugd, maar die kan ontaarden in een soort narcistisch gedweep met achtergestelde groepen. Op hol geslagen barmhartigheidsideeën liggen ten grondslag aan ongecontroleerde migratie.
Alle deugden kunnen ontaarden, als je ze niet combineert met het nodige besef van de ”tragische dimensie” – besef van de realiteit van het kwaad, van de gebrokenheid van het bestaan. En als je geen onderscheid maakt tussen je persoonlijke, morele opdracht en de politieke dimensie daarvan.”
Waarom is het zo belangrijk om oog te hebben voor zonde en gebrokenheid?
„Zonder tragisch besef ben je meer bezig met je eigen idealen en goede bedoelingen dan met de gevolgen in de praktijk. En dan eindig je maar al te vaak op de ruïnes van gefaalde, utopische projecten.”
Het begint dus met erkennen dat het kwaad in de mens zit.
„Als mensen van nature deugen, waar komt dan het kwaad vandaan? Als het niet in de mensen zit, zit het dus in de cultuur, in privébezit, westerse geschiedenis, kolonialisme, burgerlijke opvoeding, in de ongelijkheid tussen mensen, noem maar op. En dan denk je dat het omverwerpen van structuren dé manier is om de wereld te verbeteren. Zonder eerst bij jezelf te beginnen.”
Hoe doe je dat, bij jezelf beginnen?
„Streven naar openheid, naar bescheidenheid. De belangrijkste vorm van kritiek is zelfkritiek. Het gaat erom dat je jezelf kunt relativeren, dat je jezelf kunt verhouden tot idealen, tot autoriteit. Daarin heb ik veel geleerd van de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset.”
Die u zelfs zo bewondert dat u zijn belangrijkste boek in het Nederlands vertaald hebt.
„Onder de titel ”De opstand van de massamens”. Hij tekent de ”massamens” als iemand met een gesloten geest, iemand die vol is van zichzelf maar aan zichzelf geen eisen stelt. Bescheidenheid is het medicijn daartegen. Bescheidenheid is de basis voor een open geest.”
De samenleving zou er dus beter van worden als we allemaal wat bescheidener waren.
„Ja, maar dat is niet het enige. Er speelt ook iets diepers. Het vertrouwen in de hiërarchie, de instituten, de overheid is ondermijnd. Als mensen dat vertrouwen niet meer hebben –en daar zijn redenen voor– ontstaat er een ongezonde maatschappelijke situatie. Mensen voelen zich niet serieus genomen. En het is terecht dat ze zich zorgen maken.
Ik las nét een stukje op geenstijl.nl, dat het treffend weergeeft: „Jongeren voelen zich niet gehoord. Proteststemmers voelen zich niet gehoord. Long covidpatiënten voelen zich niet gehoord. Utrechters voelen zich niet gehoord. Boeren voelen zich niet gehoord. Verzorgenden voelen zich niet gehoord.” Enzovoort. Het is een gevoel dat ook voortkomt uit het ontmantelen van oude maatschappelijke verbanden die mensen in staat stelden hun leven als zinvol te ervaren.”
Bent u daarom de politiek ingegaan?
„Ja, ik zou wel willen meehelpen om dat vertrouwen te herstellen. Maar ik ben ook raadslid geworden omdat ik het politieke werk gewoon ontzettend leuk en interessant vind. Ik ben nieuwsgierig, ik wil graag weten wat er gebeurt. Of het nu over erfpacht gaat, of over prostitutie, of over stikstof, of over migratie.”
Hoe moeilijk was het om als conservatieve CDA’er in de Amsterdamse gemeenteraad iets voor elkaar te krijgen?
„Dat lukt alleen als je goed luistert naar wat anderen drijft en je eigen opvattingen goed onderbouwt. Je moet die ander overtuigen. Ik heb gemerkt dat je soms door taal dingen kunt veranderen. Bijvoorbeeld in het debat over prostitutie. Toen ik de eerste keer begon over uitbuiting op de wallen, riep iedereen: „Boe! Moralist! Die wallen horen gewoon bij Amsterdam!” Daar zat natuurlijk de aanname achter: Iedereen doet wat hij zelf wil, dus als jij je lichaam wilt verkopen, wie ben ik dan om daar wat van te vinden?”
Hoe is het u gelukt om die discussie te laten kantelen?
„Door vragen te stellen. Die ramen, waarom zou je die normaliseren? Waarom moeten wij het mogelijk maken dat Engelse hooligans in het mooiste deel van de stad de lichamen van straatarme vrouwen komen misbruiken? En moet dat dan ook nog een toeristische attractie zijn? Het is naïef om te denken dat het alleen maar een klinische transactie betreft tussen ”consenting adults” (volwassenen). De fundamentele menselijke waardigheid is in het geding.”
Hebt u daarmee ook iets bereikt?
„Ik hoop wel dat meer mensen zijn gaan denken: eigenlijk ís het helemaal niet zo normaal, die prostitutie op de wallen. Op een gegeven moment was het zover dat de gemeente er in elk geval geen reclame meer voor zou maken. Het ging dus eindelijk de goede kant op. Maar om de wallen te ontlasten werd toen weer bedacht dat er elders een nieuw ”sekswalhalla” moest komen. En daar kan ik nu helaas niet meer over meepraten.”
U gaf het raadslidmaatschap op om u aan te sluiten bij de nieuwe partij van Pieter Omtzigt.
„Ik geloof in het verhaal dat Nieuw Sociaal Contract vertelt. Technocratische structuren doorbreken. Met een gedegen, inhoudelijke visie het landsbestuur verbeteren.”
U kwam als nummer 21 op de kieslijst voor de Tweede Kamer. En toen kreeg NSC 20 zetels…
„Dat was echt een grote teleurstelling. Het leek er lang op dat het wel zou lukken, dat we meer dan twintig zetels zouden halen en dat ik dan Kamerlid zou kunnen worden. Maar ik heb geen spijt van mijn keus. Ik blijf betrokken bij de partij, ik hoop dat ik daar wel moet zijn.”
Ook nu de formatie niet eenvoudig blijkt, en uw partij in de peilingen gehalveerd is?
„Over de formatie, en over alles wat met Nieuw Sociaal Contract te maken heeft, kan ik nu helaas niets zeggen. Zelfs niet wat ik er persoonlijk van vind, of wat het voor mij betekent. We hebben afgesproken dat we daarover absolute radiostilte in acht nemen.”
Kunt u wél iets zeggen over uw persoonlijke toekomstplannen?
„Ik ben nu ambteloos burger. Maar ik heb de hoop op een politiek actief bestaan zeker niet opgegeven. Ik ben gefascineerd door politieke besluitvorming, en ik zou heel graag een bijdrage leveren aan het algemeen belang, of aan het bestuur van dit land. Dat zou een enorme eer zijn. Is het nu niet, dan later misschien. We wachten het af.”