Mens & samenlevingHet Gesprek

Kinderarts Pieter van Dijkhuizen ziet zijn werk als een voorrecht

Op de afdeling stamceltransplantatie van het Prinses Máxima Centrum vecht kinderarts Pieter van Dijkhuizen (35) dagelijks met zijn collega’s tegen kinderkanker. Soms verliest hij, en is de verslagenheid van zijn gezicht te lezen. Toch ziet hij het werk als een groot voorrecht. „Ouders vertrouwen het dierbaarste wat ze hebben aan je toe.”

26 December 2023 08:19Gewijzigd op 27 December 2023 09:28
beeld Niek Stam
beeld Niek Stam

Zijn hardloopschoenen staan altijd klaar onder de kapstok. Na een dienst in het ziekenhuis gaat Pieter van Dijkhuizen regelmatig even een rondje rennen in het park achter zijn flat. „Hoofd leegmaken”, vat hij het kernachtig samen.

Als kersverse kinderarts in het Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie in Utrecht maakt hij lange dagen. Een fulltimecontract in het ziekenhuis is al 45 uur en daar gaat hij „altijd overheen”. Geen probleem, hij doet het graag. Zolang er af en toe maar tijd is voor een avondje ontspanning.

Deze avond hebben de hardloopschoenen plaatsgemaakt voor comfortabele pantoffels. In zijn ruime en gezellige appartement in Amersfoort –donkerrode muren, sfeervol belichte boekenkasten en deuren met glas-in-loodruitjes– serveert hij cappuccino met zorgvuldig opgeklopte melk. Om vervolgens op de bank te gaan zitten en meteen van wal te steken. Hij is een makkelijke prater, met de rustige stem van een arts die gewend is dagelijks dingen uit te leggen. Het gesprek gaat snel de diepte in. Niet alleen over zijn werk als kinderarts, maar vooral ook over de laag die daaronder zit. Want arts zijn, dat gaat zo veel verder dan „de juiste pil voorschrijven”.

Het gaat over een diepe verantwoordelijkheid voelen. Over momenten van enorme blijdschap, als een kind met kanker van de afdeling weg mag na een succesvolle behandeling. Over momenten waarbij het zweet op je rug staat, omdat een behandeling waarvan je dacht dat ze zou werken maar niet aanslaat. Over de minuten vlak voor een slechtnieuwsgesprek, waarop het besef doordringt: ik kan dit maar één keer vertellen, en de manier waarop ik dit doe gaan mensen zich hun leven lang haarscherp herinneren.

Hoe gaat u om met dat grote verantwoordelijkheidsgevoel?

„Het makkelijke antwoord is: daar groei je in. Deels bouw je tijdens je studie, je coschappen, je verdere opleiding en je werk een dosis kennis op waar je op kunt bouwen. Je komt bepaalde ziektebeelden bijvoorbeeld vaker tegen en dan weet je welke stappen je moet zetten. En er werkt een heel team om je heen om mee te sparren over ingewikkelde zaken.

Maar elke arts heeft momenten dat hij naast een patiënt staat en denkt: dit gaat helemaal niet goed. Af en toe staat het zweet op je rug. Maar ook dan moet je terugvallen op de bagage die je hebt en de stappenplannen die er zijn doorlopen om er zeker van te zijn dat je niet iets over het hoofd ziet. En hulp vragen. Dat geldt sowieso voor iedereen die problemen heeft: zo veel mogelijk hulptroepen erbij halen zodat het probleem zo snel mogelijk opgelost kan worden.

19953968.JPG
beeld Niek Stam

Naast die praktische kant zie ik de verantwoordelijkheid die ik heb ook als een voorrecht. Kinderen zijn het dierbaarste wat mensen hebben. Ouders laten je heel dichtbij komen door de behandeling van hun kind aan je toe te vertrouwen. Ik heb geleerd dat je daarin ongelooflijk veel voor mensen kunt betekenen, wat de uitkomst ook is.”

Op de middelbare school is die verantwoordelijkheid voor de jonge Van Dijkhuizen nog een struikelblok. Hij voelt zich in de derde klas al aangetrokken tot de studie geneeskunde, maar verandert in de bovenbouw van mening over zijn keuze omdat hij zich afvraagt of hij de studie psychologisch gezien wel aankan. Na uitstapjes in de richting van technische studies als wiskunde en natuurkunde komt hij toch weer terug bij zijn eerste voorkeur.

Waarom koos u uiteindelijk wel voor geneeskunde?

„Ik miste het sociale in de technische vakken. Juist de interactie met mensen trok mij aan. En het gevoel van die heftige verantwoordelijkheid viel wel weg. Ik dacht: dat is niets iets wat je vanaf dag één op je schouders hebt liggen, je groeit erin.

Ik was destijds ook erg bezig met de vraag: wat is Gods wil met mijn leven en hoe kom ik daarachter? God spreekt door Zijn Woord, maar in de Bijbel staat niet exact wat ik moet doen. Hoe ontdek ik dat? Misschien door de interesses die je hebt. Ik geloof dat God je ook kan leiden door de dingen die je leuk vindt en die je interesseren. En ik heb nooit een seconde spijt gehad van mijn keuze.”

Hoe beviel het studentenleven?

„Ik moest in het begin erg wennen, want ik voelde me wat ontheemd. Maar dat heb ik altijd al gehad, in een nieuwe omgeving moet ik even wennen aan de sfeer en de gebruiken. Je komt vanuit een vrij beschermde reformatorische omgeving toch in een totaal andere wereld terecht. Het hielp wel dat ik vanaf het begin bij een christelijke studentenvereniging ben gegaan. Dat gaf een stabiele uitvalsbasis. En na een periode van gewenning voelde ik me helemaal thuis in de universitaire wereld. Het studeren en onderzoek doen lagen me wel.”

U bent voorzitter geweest van studentenvereniging Depositum Custodi (DC). Een oud-lid van de vereniging typeerde u als „iemand die makkelijk voor de groep staat en inhoudelijk heel sterk is”. Is dat een omschrijving waar u uzelf in herkent?

Lachend: „Dat is wat gek om over jezelf te zeggen. Maar ik herken het wel, vooral ook die focus op het inhoudelijke. Als ik iets nieuws leer, wil ik altijd het naadje van de kous weten. Dan gaan dingen ook veel meer leven dan wanneer je jezelf ergens halfhalf in verdiept.”

Na uw studie heeft u voor onderzoek drie jaar in Italië gezeten, een periode die u in 2014 in een interview met het Reformatorisch Dagblad omschreef als „een grote verandering in mijn leven”. Op wat voor manier precies?

„Ik was daar om in een Italiaans ziekenhuis onderzoek te doen naar jeugdreuma bij kinderen en tieners. Tijdens mijn studie deed ik al mee aan een onderzoeksprogramma over het verloop van die ziekte in het Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ). Dat programma was na twee jaar afgelopen, maar ik vond het zo interessant dat ik er gewoon in mijn vrije tijd ben blijven werken en ik ook wilde promoveren op jeugdreuma. Toen ik met twee hoogleraren over mijn promotie ging praten, hadden zij ineens een ander idee. Er was een uitwisselingsprogramma van de Europese Unie waar ik aan mee kon doen. Of ik niet wilde solliciteren op die functie, zodat ik in samenwerking met het WKZ onderzoek kon doen. Het idee was wennen, maar ik heb het toch gedaan. Voor mij was het een enorme sprong in het diepe. Ik had altijd thuis gewoond tijdens mijn studie en ineens ging ik alleen naar een ander land.

19953965.JPG
beeld Niek Stam

In Italië ben ik volwassen geworden. Alles was nieuw. Ik sprak de taal nog nauwelijks en op de poli van het ziekenhuis had ik de hele dag hoofdpijn omdat ik zo ingespannen elk woordje Italiaans probeerde op te vangen. Patiënten kwamen vanuit het hele land naar dat ziekenhuis vanwege de specialisatie in jeugdreuma, dus je hoorde dialecten uit elk hoekje van Italië waar ik al helemaal weinig van begreep. In het begin hielp ik trouwens nog geen patiënten, want mensen moeten natuurlijk wel een arts treffen die hen snapt. Het duurde ook wel even voor ik dat durfde. Toch ben ik het uiteindelijk gewoon gaan doen.”

Enthousiast: „Ik heb daar ook geleerd hoe bijzonder het is om onderzoek te doen. Het idee dat je iets aan het doen bent wat nog nooit iemand heeft gedaan en dat daar hopelijk nieuwe inzichten uit voortkomen, dat is geweldig.”

Sinds september van dit jaar werkt u als kinderarts op de afdeling stamceltransplantatie van het Prinses Máxima Centrum voor kinder­oncologie. Waarom juist daar?

„Dit is hét ziekenhuis waar je wilt werken als kinderarts. Ik vind het prachtig en eervol om hier te mogen werken. Alle kinderen met kanker in Nederland komen hiernaartoe voor hun behandeling, ook als het gaat om stamceltransplantaties.

Stamceltransplantatie is een bijzondere behandelmethode die wordt gebruikt in de strijd tegen kanker. Ze wordt meestal toegepast bij leukemie en vormen van kanker in het lymfestelsel, vooral bij kinderen die agressieve tumoren hebben die terugkeren of niet goed onder controle zijn te brengen met standaardbehandelingen. Als kinderen bij ons op de afdeling komen, hebben ze vaak al kanker gehad, maar is er wel een groot risico dat de ziekte terugkomt. Daarom doe je zo’n transplantatie.

Bij de behandeling vervang je de stamcellen, de cellen die nieuwe bloedcellen maken. Onze rode en witte bloedcellen vechten tegen indringers die het lichaam binnenkomen. Als je een vorm van bloedkanker hebt, doen vooral de witte bloedcellen hun werk niet meer goed. Door kinderen nieuwe stamcellen te geven, hoop je dat hun lichaam voldoende nieuwe gezonde cellen gaat aanmaken. Daarbij blijft het altijd een zoektocht of het immuunsysteem de nieuwe cellen niet afwijst. Eigenlijk zijn we bij een stamceltransplantatie het immuunsysteem een beetje aan het manipuleren. Als ik het zo uitleg, begrijp je misschien ook een beetje waarom de behandeling zo ongelooflijk complex is. Er valt nog veel te leren en te onderzoeken op dit gebied.”

Waarin verschilt het werken met kinderen van het behandelen van volwassenen?

„Ik vind het lastig om grote verschillen aan te wijzen, want ik heb alleen tijdens mijn coschappen met volwassenen gewerkt. De leeftijd van kinderen maakt al veel verschil. Baby’s en kleuters hebben nog nauwelijks besef van wat er gebeurt. Basisschoolkinderen nemen de dingen een beetje zoals ze komen, zoals papa en mama vertellen dat het zal gaan. Tieners hebben vaak veel meer vragen: Kan mijn droom nog wel in vervulling gaan? Kan ik later wel kinderen krijgen? Van kamer tot kamer kom je in een heel andere wereld terecht.”

Wat zijn de mooie momenten van uw werk? Wanneer denkt u: nu heb ik echt iets kunnen betekenen?

Het is even stil. Dan: „Dat zit hem soms toch gewoon in kleine dingen. Voor mij is het belangrijk om echt contact met mensen te maken. Dan trek ik het even iets breder dan waar ik nu zit op de afdeling. Als er op de poli een patiënt is met een complex probleem die al stad en land heeft afgelopen, en die persoon zegt aan het eind van het gesprek tegen mij: Nou heb ik eindelijk iemand gehad die goed naar mij heeft geluisterd, dan ben ik blij. Nu heb ik echt iets voor jou kunnen betekenen, denk ik dan.

En het klinkt misschien tegenstrijdig, maar mooie of waardevolle momenten zijn er voor mij ook in de laatste fase van een leven. Soms horen mensen: We kunnen niets meer betekenen voor u. Niks is minder waar. Je kunt ontzettend veel voor iemand betekenen tijdens een laatste fase. Op het moment dat iemand gaat overlijden wordt kwaliteit van leven heel belangrijk. Als ouders bijvoorbeeld willen dat hun kind niet in het ziekenhuis overlijdt, maar thuis, dan doe je er als team alles aan om dat voor elkaar te krijgen. Dat heeft iets eervols. Als ik achteraf hoor dat er nog goede momenten zijn geweest thuis en dat het waardevol was voor het gezin, dan heb je een verschil kunnen maken.”

Een arts is er dus niet alleen om te behandelen, maar heeft een veel bredere functie.

„Ja, en ik denk dat iedereen die patiënt is of is geweest dat zal herkennen. Je zoekt niet iemand die alleen maar een recept voorschrijft. Juist niet. Maar juist op communicatiegebied gaat het nog vaak verkeerd. Mensen voelen zich niet gehoord, terwijl een arts misschien een prima behandeling heeft voorgeschreven. Maar er moet ook een mens tegenover je zitten, een schouder om op uit te huilen.”

Hoe gaat u een slechtnieuwsgesprek aan? Is dat iets wat went of bent u daar iedere keer nog zenuwachtig voor?

„Deels kun je zo’n gesprek voorbereiden. Al tijdens de geneeskundeopleiding krijg je communicatieonderwijs, met acteurs die patiënten spelen. En tijdens coschappen moet je jezelf filmen tijdens een gesprek en bespreek je dat daarna met iemand. Uiteindelijk leer je het in de praktijk. Je houding pas je ook deels aan aan de persoon die tegenover je zit. Soms dacht ik achteraf weleens: dat heb ik onhandig gezegd, dat is op een verkeerde manier geland. Ik had net de verkeerde toon of was aan het dralen met woorden terwijl ik gewoon op mijn doel af had moeten gaan.

19953962.JPG
beeld Niek Stam

Ook binnen het Máxima is er veel aandacht voor het voeren van zulke gesprekken. Je opleiding stopt nooit. Die kennisuitwisseling met collega’s helpt je om met net wat meer vertrouwen een gesprek aan te gaan. En geloof me: elke arts is gespannen als hij of zij slecht nieuws moet brengen. Het is nooit zo dat een dokter dat even komt zeggen tussen neus en lippen door.

Toch moet je die spanning naar de achtergrond laten verdwijnen, hoe lastig dat ook kan zijn. Als ik met angst en beven een gesprek inga, heb ik niet genoeg oog voor de patiënt die tegenover mij zit.”

Wat wilt u zelf graag uitstralen tijdens zo’n gesprek?

„In ieder geval rust. Ik wil niet afgeleid zijn, of afwezig. Mijn aandacht is voor de volle honderd procent bij de mensen die tegenover me zitten. Ik wil de vragen die ze hebben op een goede manier opvangen. Iedereen reageert daarbij weer anders. De een is intens verdrietig, de ander heel boos of verontwaardigd. Soms zie je bijna geen zichtbare reactie, soms wil iemand de strijd toch nog niet opgeven.

Wat voor mij zwaar weegt, is het besef dat ik deze boodschap maar één keer kan brengen. De manier waarop ik dat doe, gaan mensen zich de rest van hun leven herinneren. Soms weten ze zelfs nog welke sokken ik aanhad. Ik wil het op een goede manier zeggen, zodat een kind of ouder denkt, hoe erg de boodschap ook is: áls ik het dan moest horen, dan op deze manier.”

Geeft het niet een groot gevoel van machteloosheid om zo’n boodschap te moeten brengen? Als arts wil je altijd genezen.

„Als je een kind door een of meerdere stamceltransplantatietrajecten heen hebt geholpen en kort daarna komt de kanker toch terug en kun je niets meer doen behalve iemand naar het einde helpen, dan geeft dat zó’n machteloos gevoel. Het hele team is dan verslagen: we hebben het deze keer verloren van de ziekte.

Zeker als de kanker onverwachts terugkomt, kan dat een extra dreun geven. Er zijn kinderen bij wie je al van het begin weet dat het spannend gaat worden of de behandeling wel aanslaat. Dan ben je meer ‘voorbereid’ als het niet goed gaat. Maar er zijn ook kinderen bij wie het heel onverwachts is. Je hebt wekenlang tot maandenlang geknokt om de behandeling te laten slagen en al die tijd ook tussen hoop en vrees geleefd. Het gaat slecht, je kiest voor een behandeling, het gaat een klein beetje beter, er komt een ander probleem bij, er is tijdelijke verbetering, dan speelt probleem 1 weer op, dan komt er een derde probleem bij.

Wanneer het uiteindelijk toch verkeerd gaat, zie je bij iedereen de verslagenheid. Dan moet ik zelf ook slikken. Juist op deze afdeling leef je heel intens met kinderen mee omdat ze hier vaak lang liggen, soms zelfs maanden. Je leert iemand goed kennen en dan is het echt niet meer de anonieme patiënt van bed 3.”

En dan komt u na zo’n werkdag thuis… Wat doet u om al die gebeurtenissen een plek te geven?

„Ik neem het werk vaak mee naar huis, zowel letterlijk als figuurlijk. Wat voor mij helpt is hardlopen, mijn hoofd leegmaken met een rondje rennen. En ik praat er veel over met vrienden en familie.

Op een wat basaler niveau helpt het om hobby’s te hebben waarbij je kunt ontspannen. Ik zing één avond per week in een koor. Die avond geef ik niet graag op. Verder doe ik wat politiek werk; ik ben voorzitter van de SGP Amersfoort. En ik speel graag bordspellen met vrienden. Lezen is ook fijn, maar als je met een hoofd vol zit te malen, doe ik toch liever iets actiefs.

Daarnaast helpt het mij om alles te vertellen aan de Heere God. Ik kan mijn werk aan Hem overgeven.”

Hoe haalt u steun uit het geloof? Helpt het dat u weet dat er Iemand is Die er altijd boven staat? Of kan het ook dubbel voelen, dat u bijna boos bent op Hem als er iets moeilijks gebeurt?

„Van dat laatste heb ik niet zo veel last. Je legt me de woorden in de mond: er staat Iemand boven. Ik voel me er bevoorrecht in dat ik mag weten dat ik aan Hem alles kan toevertrouwen. Ik bid elke dag om zegen over mijn werk en aan het einde van de dag kan ik het gebeurde ook weer teruggeven aan de Heere. Dat geeft een stukje ontspannenheid in alle inspanning.

Het betekent niet dat ik er dan maar met de pet naar ga gooien. Nee, ik voel me geroepen om al mijn energie aan mijn werk te geven en dat van ganser harte te doen, maar daarna kan ik het ook overgeven en zeggen: Het is in Uw handen.

De stamceltransplantatieafdeling is in die zin wonderlijk om te werken, want als er één afdeling is waarbij ik dagelijks ervaar dat we als mensen ontzettend veel kunnen en tegelijk ontzettend veel niet weten, dan is het wel daar. Dat geeft energie en moed om er voor honderd procent voor te gaan, maar het geeft ook nederigheid om toe te geven dat je als arts ook niet alles kunt. Dat er altijd zaken blijven die jouw krachten te boven gaan.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer