Rechter beslist of Jehova’s Getuigen zijn gediscrimineerd
De rechter in Den Haag doet woensdagmorgen uitspraak in een zaak die Jehova’s Getuigen hebben aangespannen tegen de Nederlandse staat. De Jehova’s Getuigen vinden dat zij door de Staat zijn gediscrimineerd, omdat er alleen onderzoek is gedaan naar hun omgang met meldingen van seksueel misbruik, terwijl dat niet bij andere geloofsgroeperingen gebeurde. Het gaat om een onderzoek dat de Universiteit Utrecht in 2020 deed in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie.
In 2017 publiceerde dagblad Trouw artikelen waaruit bleek dat de Getuigen klachten over seksueel misbruik meestal binnenskamers afhandelden en dat slachtoffers nauwelijks hulp zouden krijgen. Dat leidde tot veel vragen en uiteindelijk tot het onderzoek van de Utrechtse universiteit. Daaruit bleek dat bijna de helft van de onderzochte misbruikgevallen draaide om incest. Leden van de gemeenschap deden meestal geen aangifte bij de politie en waren negatief over de afhandeling van meldingen binnen de geloofsgemeenschap. Dat zou te maken hebben met de gesloten cultuur binnen de Getuigen.
De Jehova’s Getuigen probeerden openbaarmaking van het rapport te voorkomen, omdat het naar hun mening onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd was en bovendien lasterlijk, onjuist en beledigend. Ook toen voelden de Getuigen zich al gediscrimineerd. Maar de gemeenschap verloor de zaak tot in hoger beroep. Nu is de Staat gedaagd vanwege de in de ogen van de Jehova’s Getuigen discriminerende onderzoeksopdracht.