Het taboe op de baard is langzaam aan het wegslijten
De baard is terug van weggeweest. Koning Willem-Alexander draagt er sinds 2019 een en het aantal barbiers nam in de afgelopen tien jaar explosief toe. Ook in conservatief-christelijke kring lijkt het taboe op de baard stilaan weg te slijten. De trend is meer dan een modegril.
De omslag kwam met het derde millennium. Sindsdien maakt de baard in de westerse wereld een comeback. Dat valt onder meer af te lezen aan de stevige groei van het aantal barbiers – kappers die zich uitsluitend op een mannelijk publiek richten. Begin 2014 waren er in Nederland iets meer dan 200; nu is het aantal ruim de 1000 gepasseerd. De Kamer van Koophandel, die de cijfers bijhoudt, legt een verband met de opkomst van de snor en de baard in het modebeeld.
Het is opmerkelijk dat de baard ook steeds populairder wordt in behoudende christelijke kringen. Vanouds heeft de baard hier niet zo’n best imago. De roerige jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw hebben daar flink aan bijgedragen. Provo’s, hippies en ander „langharig tuig” schopten in een ongekende vrijheidsdrang tegen de gevestigde orde. Ze protesteerden tegen de atoombom, de Vietnamoorlog, woningnood, het gezag, de kerk en milieuvervuiling. Wereldvrede en vrije liefde werden nieuwe idealen. De onrust kwam tot uitdrukking in drugsgebruik, alternatieve kleding en eigenzinnige haar- en baarddracht.
Het is geen wonder dat behoudende christenen (en niet alleen zij) met argusogen deze ontwikkelingen volgden. Met anarchisme en revolutie wilden zij niets te maken hebben. In orthodox-christelijke kring werd de baard daarom vaak beschouwd als uiting van wereldgelijkvormigheid die sterk moest worden afgekeurd. In sommige kerkverbanden was het bijvoorbeeld niet toegestaan dat een vader met een baard zijn kind ten doop hield. In juni van dit jaar sprak de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland zich nog uit voor het pastoraal vermanen van mannen met baard of snor bij „kerkelijke handelingen” als de sacramenten, het afleggen van openbare belijdenis des geloofs en huwelijksbevestiging, een regel die overigens al tientallen jaren bestaat.
De hervormde predikant ds. H. Liefting schreef in 2009 op Refoweb dat het in zijn „eigen kring” vervreemding zou oproepen wanneer hij als predikant een baard zou gaan dragen. „Met het gevaar dat mijn preken minder zouden uitwerken.”
Gender
De jaren zestig zijn geschiedenis en in de 21e eeuw spelen heel andere zaken. Voor een deel is de baard nog altijd een uiting van onafhankelijkheid en persoonlijke vrijheid. Het individualisme uit de vorige eeuw heeft nog niets aan kracht ingeboet.
Nu de discussie over genderidentiteit en geslachtsverandering tot steeds grotere onrust in de samenleving leidt, wordt de baard ook in christelijke kring met andere ogen bekeken. Het front wordt niet langer gevormd door de roerige jaren zestig, maar door de wokebeweging die zich onder meer profileert op het punt van sekse en gender en de Bijbelse orde ook op dit punt heeft ingeruild voor onbegrensde keuzevrijheid. Het dragen van een baard kan in deze discussie juist een Bijbels statement zijn. In een commentaar op bijbelsberaadmv.nl schrijft ds. M. van Reenen: „In deze tijd van ‘genderverwarring’ wordt het dragen van een baard misschien wel een nieuwe uiting van trouw aan de scheppingsorde…” Ds. Liefting ging in 2022 overstag en draagt ondanks zijn eerdere terughoudendheid nu toch een baard.
„Baarden protesteren tegen een gek geworden wereld”, schreef Greg Morse een jaar geleden op de Amerikaanse website desiringGod.org. „Ze getuigen op hun eigen stekelige manier ervan dat sekseverschillen ertoe doen.”
Het benadrukken van het verschil tussen man en vrouw is ook een principieel punt van overweging geweest bij veel mannen die reageerden op de oproep in RDMagazine om aan te geven waarom ze hun baard hebben laten staan. „Ik heb een afspraak met mijn vrouw: ik een baard en mijn vrouw lang haar”, aldus een inzender.
Het is de vraag of de baardtrend wereldwijd zal doorzetten. In de westerse beschaving is het niet hebben van een baard al vele eeuwen de norm – een aantal belangrijke uitzonderingen daargelaten. Het gladscheren van de kaak is in verband gebracht met controle over, of zelfs het uitstijgen boven de natuur en het lichamelijke. Echte mannelijkheid, zo was de onderliggende gedachte, is niet verankerd in het lichaam, maar in iets wat daarbovenuit gaat: het dienen van God, de gemeenschap, het land, het bedrijf. De baard was juist meer een uiting van onafhankelijkheid en eigengereidheid.
Na een stevige opleving van de baard in de tweede helft van de negentiende eeuw, werd in de twintigste eeuw de gladgeschoren kin sterker dan ooit de maatstaf. Door de opkomst van bedrijven en kantoren was het belangrijk om als man discipline en betrouwbaarheid uit te stralen. Hij moest een loyale werknemer zijn, zich inzetten voor de gemeenschappelijke taak. Een glad gezicht toonde jonger, gezonder, eerlijker en socialer. De baarddrager plaatste zich bewust buiten de orde, hij profileerde zich als een individu dat liever zijn eigen keuzes maakte. De geschiedenis laat zien dat die gedachte zich niet zomaar laat verdringen.
Langste baard
Toch heeft de baard ook in christelijke kring niet altijd in een kwaad daglicht gestaan. Er zijn tijden geweest waarin het algemeen geaccepteerd was dat een man zijn baard liet groeien. Befaamd is het voorbeeld van Johannes Bogerman, voorzitter van de Dordtse Synode in de jaren 1618-1619. Hij zou in zijn tijd de langste baard van Europa hebben gehad: het haar reikte tot zijn middel. En trouwens, ook in Bijbelse tijden hoorde de baard er helemaal bij. De Ammonitische koning Hanun vernederde de knechten van David diep door onder meer hun baarden af te scheren; ze werden op die manier in hun eerbaarheid aangetast (1 Kron. 19).
Wat opvalt in de geschiedenis is dat de baard heel vaak dienstdeed als onderscheidingsteken. De rebelse jongeren uit de jaren zestig droegen lange haren en wilde baarden om te laten zien dat ze zich afzetten tegen de gevestigde orde.
Bij de Germanen waren lang haar en een volle baard het teken van de vrije man. Slaven en krijgsgevangenen werden geknipt en geschoren.
Toen Alexander de Grote in Griekenland korte metten maakte met de baard, weigerden de filosofen die trend te volgen; ze hielden vast aan de baard als teken van wijsheid en morele kracht.
Middeleeuwse kruisvaarders waren vaak baardloos om zich te onderscheiden van moslims.
Protestanten waren in de begintijd van de Reformatie graag bereid hun baard te laten staan om zich van de rooms-katholieken te onderscheiden. Mennonieten in Duitsland getuigen met hun gezichtsbeharing nog altijd van hun standvastigheid ten aanzien van het Bijbelse geloof.
Diepere motieven
De baard (of het ontbreken ervan) drukt uit hoe de man zichzelf ziet of gezien wil worden, benadrukt de Amerikaanse historicus Christopher Oldstone-Moore in zijn boek ”Of Beards and Men” (2016). Het wel of niet dragen van een baard heeft daarom niets te maken met het klakkeloos volgen van modetrends. Het is ook niet zo dat het scheren populairder werd naarmate scheermessen en -apparaten professioneler (en dus minder pijnlijk) werden. Er liggen diepere motieven ten grondslag aan het laten staan of juist het afscheren van de baard. Het drukt volgens Oldstone-Moore altijd een veranderende kijk op mannelijkheid uit: hoe ziet in een bepaalde periode de ideale man eruit?
De verschillen kunnen enorm zijn. De Franse alleenheerser Lodewijk XIV pronkt op een schilderij van Hyacinthe Rigaud uit 1701 met een gladgeschoren kin, een weelderige pruik, strakke witte panty’s en schoenen met hoge blokhakken. De machtigste man op aarde heeft hier een bijna vrouwelijke verschijning. Maar voor tijdgenoten straalde hij wel degelijk mannelijke grootheid uit. Verfijning en elegantie in het uiterlijk van de koning weerspiegelden de situatie van het landsbestuur en de samenleving van dat moment: alles voortreffelijk ontworpen en samengesteld, een goed geoliede machine, met de Zonnekoning als stralend middelpunt.
In de tweede helft van de negentiende eeuw was er juist een sterke opleving van de baard. Die hing volgens Oldstone-Moore samen met de verdergaande industrialisatie in de westerse wereld. Het werk verschoof van akkers en werkplaatsen –meestal een familiegebeuren– naar fabrieken en bedrijven in de stad. De man kwam hierdoor letterlijk op grotere afstand te staan van echtgenote en kinderen. De vrouw –met name in de middenklasse– kreeg zodoende een belangrijkere plaats in het huishouden, niet alleen als het ging om de opvoeding, maar ook als het ging om het beheer van geld en bezit. Dankzij toegenomen opleidingsmogelijkheden betraden vrouwen ook gaandeweg het publieke domein. In Amerika en in Europa kwam de vrouwenbeweging op, die streefde naar gelijke rechten als het ging om scholing, arbeid en kiesrecht.
Het zelfvertrouwen van de man, zo schrijft Oldstone-Moore, kwam op deze manier onder druk te staan. Hij moest zichzelf opnieuw uitvinden. De gedachte deed opgeld dat God, de voorzienigheid of in elk geval de natuur de man van baardgroei voorzag, met de bedoeling zijn waardigheid, zijn morele en intellectuele kracht en zijn gezag te onderstrepen. Met een baard kon de man zich meten met andere mannen en zijn dominante positie ten opzichte van de vrouw verdedigen.
Andere tijden
Het is opvallend dat christenen het dragen van een baard lang niet altijd hebben gekoppeld aan de scheppingsorde – het natuurlijke gegeven dat een man gezichtsbeharing heeft en een vrouw niet. Dat heeft te maken met het feit dat in het Nieuwe Testament het dragen van een baard voor een man niet expliciet wordt voorgeschreven, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is bij het lange haar van de vrouw. Dat biedt ruimte om verschillende posities in te nemen en het dragen van een baard vooral als cultuurbepaald te zien.
L.M.P. Scholten schreef in de rubriek ”Ter zijde” in De Wachter Sions van 14 september 1989: „Wie de geschiedenis der volken op dit punt nagaat, ontdekt al snel, dat de tijden van baarddragen en baardloosheid elkander afgewisseld hebben. Er zijn tijden geweest, dat een volle baard gold als een teken van deftigheid en eerbiedwaardigheid. De man die zijn baard afschoor, gaf daarmede dan te kennen, niet te malen om de toen geldende regels van fatsoen. Maar tijden kunnen ook veranderen.”
Een logisch gevolg van deze stellingname is dat standpunten met betrekking tot de baard niet in beton gegoten kunnen zijn. „De tijden, zeden en levensgewoonten zouden zo kunnen veranderen, dat over het dragen van baarden vanuit de Schrift weer anders geoordeeld zou moeten worden”, erkende Scholten. „Bij wijze van spreken, het zou zelfs denkbaar zijn, dat er nog weer eens een tijd zou kunnen komen, waarin, gelijk als in de dagen van koning David, de mansleden aangespoord zouden moeten worden om een baard te dragen. Juist vanuit de Schrift.” Voor veel reformatorische mannen blijkt de tijd nu aangebroken om die aansporing ter harte te nemen.
De foto’s bij dit artikel zijn na een oproep ingestuurd door RD-lezers. Vanwege het grote aantal inzendingen is een selectie gemaakt.