Zeemanshuis Moerdijk ziet gebrek aan vrijwilligers met lede ogen aan: „Wij noemen dat zeeblindheid”
Voor zeevarenden in de haven van Moerdijk is het een welkome onderbreking: een avond in het zeemanshuis. Daar kun je tafeltennissen, wat drinken of een gesprek voeren met de zeevarendenpastor. Tegelijkertijd loopt het aantal vrijwilligers gestaag terug. „Veel mensen hebben niet in de gaten wat de zeevaart voor hen betekent.”
Op deze regenachtige avond is het even zoeken naar het zeemanshuis in het grote havengebied van Moerdijk. Aan het einde van de grindweg aan de Roode Vaart, een zijtak van het Hollands Diep, bevindt zich nog een huis. Binnen in de woonkamer is het een drukte van belang. Om een groot scherm heen hebben zich zo’n zes opvarenden van een zeeschip verzameld om samen naar een bokswedstrijd te kijken. De vrouwelijke kok speelt een potje tafeltennis met een collega. Op de tafel flesjes bier, plakken chocola en een grote zak chips.
Die gezelligheid is er altijd, vertelt vrijwilligster Wil van der Wulp. „Een avondje naar het zeemanshuis is echt een uitje. Je moet rekenen dat zeelieden echt vierentwintig uur per dag op een zeeschip zitten. Ze leggen soms maar hooguit een dag aan in de haven van Moerdijk. Dan moet het ook nog zo uitkomen dat het maandag of donderdag is, want dan zijn we open. En dan nog mogen zeevarenden niet zomaar aan de wal.” Aan boord moet eerst het werk gedaan zijn. Vervolgens dient de kapitein toestemming te geven en moet er vervoer zijn. Van der Wulp: „Zeelieden mogen niet zomaar zonder begeleiding aan de wal. Daarom halen wij ze met een busje op bij hun schip en brengen ze aan het einde van de avond weer terug.”
Telefoonkaarten
Ondertussen is de vrijwilligster druk bezig om de zeevarenden van een natje en een droogje te voorzien. Geroutineerd grijpt ze vijf biertjes uit de koelkast en rekent af. „Eten en drinken halen we hier bij de plaatselijke supermarkt. Ook daar kunnen de varensgasten niet heen.”
Naast bier, chocolade en chips verkoopt Van der Wulp persoonlijke verzorgingsproducten, souvenirs en telefoonkaarten. Vooral voor dat laatste blijkt veel belangstelling te zijn. Van der Wulp: „In coronatijd was het lastig voor de zeelieden om aan hun telefoonkaarten te komen. Ze mochten toen namelijk niet van boord. Als ze dan weer in Moerdijk waren, belden ze mijn man. Hij zit in het bestuur van het zeemanshuis en ze hadden zijn nummer. Hij heeft toen telefonisch de codes van de telefoonkaarten doorgegeven. Verbinding kunnen leggen met het thuisfront is voor hen zo belangrijk. „You are keeping us alive”, zeiden ze na afloop.
Die verbinding met het thuisfront is essentieel, beaamt ds. J.W. (Jan Willem) Ester. „Je moet rekenen dat de zeevarenden, meestal afkomstig uit India of de Filipijnen, tussen de zes en negen maanden van het jaar van huis zijn. Het leven thuis gaat ook gewoon door. Dat betekent dat er mannen zijn die niet naar de begrafenis van een familielid kunnen of vader worden terwijl ze nog maandenlang op zee zitten. Dat doet wat met je.”
De christelijke gereformeerde predikant, die voor twee dagen per week verbonden is aan het zeemanshuis, bezoekt de zeeschepen die in de haven liggen. „Ik kom, na toestemming, aan boord. Mijn doel is vooral om te luisteren naar de verhalen van de zeelieden en met hen na te denken over de inhoud van het geloof. Dan hoor je schrijnende verhalen. Een matroos vertelde mij eens dat zijn vrouw was overleden. Hij was er niet bij en ook niet bij de begrafenis. Daarna kon hij zijn werk aan boord niet meer goed doen. Dat is begrijpelijk. Natuurlijk zijn er landgenoten aan boord, maar met een geestelijk verzorger praat je toch op een andere manier over je verlies.”
Als de varensgasten na zo’n negen maanden van boord mogen en met het vliegtuig naar huis gaan, zijn ze ongeveer twee maanden vrij. In die tijd worden ze niet betaald. Veel zeelieden kiezen er dan ook voor om weer snel te gaan varen.
Ongeloof
Aan boord komt ds. Ester, die ook in deeltijd verbonden is aan de christelijke gereformeerde kerk van Rotterdam-Centrum, veel christenen tegen. „Veel Filipijnen zijn katholiek. Als ze belangstelling hebben, krijgen ze een Bijbel van me. Of een sleutelhanger met een QR-code, zodat ze de Bijbel online kunnen lezen. Een christen op zee kan niet naar de kerk. Hoe onderhoud je dan je geloof? Dat zijn thema’s die ik nogal eens bespreek. Vaak begin ik met een vraag naar de familie. Soms loopt het uit op een missionair gesprek of juist een pastoraal gesprek. De openheid aan boord treft me iedere keer weer. Er is altijd tijd voor een gesprek. Ook de gastvrijheid op de schepen is groot: ik ben altijd welkom om mee te eten.”
Het meest opvallende wat de predikant hoort aan boord van de schepen? „Hoe groot het ongeloof in Nederland is. Zeevarenden verbazen zich in dat opzicht erg over Nederland. In een land als Ghana is zeventig procent christen. Hier ligt dat percentage veel lager, ruim onder de twintig procent. Ik weet wel dat het zo is, maar toch schrik ik er vaak weer van.”
Zeeblindheid
Ondertussen is een deel van het bestuur van het zeemanshuis aangeschoven na een vergadering elders in het pand. Jan van der Wulp (78) is de voorzitter. Hij vertelt hoe het allemaal begon. „In 2003 zijn we gestart met het opzetten van het zeemanshuis in Moerdijk. In 2005 is onze stichting formeel opgericht. Het pand waar we nu zijn, eigendom van de Zeeverkenners, gebruiken we op maandagavond en donderdagavond om zeelieden te verwelkomen. Met vrijwilligers houden we deze voorziening in de lucht.”
Daar blijkt ook meteen het pijnpunt van de organisatie te zitten. Aanvankelijk waren er zo’n dertig vrijwilligers actief. Nu is dat aantal gehalveerd. De meeste vrijwilligers zijn op leeftijd. Abe van Dam is met zijn 66 jaar een van de jongere vrijwilligers. Het lukt de stichting niet om uit de gemeente Moerdijk en de kerken uit die gemeente voldoende nieuwe vrijwilligers te werven. Van der Wulp: „We noemen dat zeeblindheid. Veel mensen hebben niet in de gaten wat de zeevaart voor hen betekent. Ruim negentig procent van onze spullen komt van overzee. Daar werken heel veel mensen aan boord lang en hard voor. Dat ziet de gemiddelde Nederlander niet. We merken dat het bij de Nederlandse overheid wel begint door te dringen.”
Van der Wulp ziet het gebrek aan vrijwilligers met lede ogen aan. „Het gaat niet alleen om de inwoners van Moerdijk; ook de Drechtsteden liggen hier vlakbij. Mensen uit de wijde omgeving zouden zich moeten bekommeren om hen die in de haven komen. Ik begrijp wel dat veel jongeren weinig tijd hebben. Tegelijkertijd zijn wij ook niet de jongsten meer.”
Vrijwilligerswerk doen in het zeemanshuis, Van der Wulp kan het iedere jongere aanbevelen. Moeiteloos somt hij de voordelen op: „Je doet ervaring op om een ander te helpen, je leert hoe de wereld van een ander in elkaar zit die je anders nooit spreekt. Je merkt dat veel zeevarenden vrolijk en dankbaar zijn.”
Het busje vertrekt weer naar de haven van Moerdijk. De vrijwilliger controleert zijn papieren. Sleutel, pasje van de poort, paspoort. „Voor tien uur moet iedereen weer aan boord zijn. Ik ben weg.”
Het gesprek aan tafel gaat verder. De vrijwilligers praten over de bemanning van de Fremantle Highway, het schip waar in juli brand uitbrak. De bemanningsleden werden naar de wal gebracht. Het zorgt voor veel werk, ook voor de vrijwilligers. Van der Wulp: „Je zou maar overboord moeten springen van dertig meter hoog. Dat doe je niet zomaar. Het is geen wonder dat je dan in het ziekenhuis komt. Maar daar krijg je voornamelijk medische zorg.”
Ds. Ester knikt. „Dan is er nog geen persoonlijke begeleiding voor de zeevarenden, laat staan geestelijke begeleiding. Dat hebben ze absoluut nodig als je ziet wat ze hebben doorstaan. Samen met andere pastors van zeemanshuizen hebben we daar contact over. Je wilt er zijn voor mensen, juist in zulke omstandigheden.”