Hoe Schotse theologen de Nederlandse boekenmarkt veroverden
In Nederland worden nauwelijks nog theologische boeken van Schotse schrijvers gelezen. Maar in de achttiende eeuw lag dat anders: een op de vijf vertaalde geschriften was van predikanten als Thomas Boston, James Durham of de gebroeders Erskine. De Dordtse kerkhistoricus Leen J. van Valen (76) onderzocht hun invloed.
Hij raakt niet gauw uitgekeken op de Schotten. Van Valen leidde vele kerkhistorische reizen naar het land van Hugh Binning en Thomas Halyburton. Zijn eerste artikel in het Reformatorisch Dagblad, begin jaren zeventig, ging over de Schotse kerk in Rotterdam. Hij promoveerde in 2019 op een onderzoek naar de piëtistische contacten tussen Schotland en de Nederlanden in de zeventiende eeuw. Daarop is nu een vervolg gekomen: ”Om de kernpunten van het Evangelie”.
Marrow-men
Aan het begin van de achttiende eeuw zitten de Nederlandse vertalingen van Schotse schrijvers even in een dip, maar rond 1730 verandert dat. De belangrijkste vertalers zijn Jan Ross, een Schot afkomstig uit ’s-Hertogenbosch, en Hugh Kennedy, predikant van de Schotse kerk in Rotterdam. Vooral de geschriften van Ralph en Ebenezer Erskine, zoals prekenbundels, doen het goed. Beide predikanten behoren tot de zogeheten ”Marrow-men”, die de nadruk leggen op wat volgens hen het ”merg”, de kern van het Evangelie, is.
Van Valen: „De Marrow-men keren zich tegen wetticisme in de kerk, een voorwaardelijke prediking –Jezus is alleen voor ontdekte zondaren– en een te grote nadruk op de kenmerken van de genade. In plaats daarvan leren ze een ruim aanbod van genade, zonder te ontkennen dat Christus alleen voor de uitverkorenen is gestorven. Zekerheid hoort volgens hen bij het wezen van het geloof.”
Is hun invloed op Nederlandse theologen wel concreet aan te wijzen, zoals u doet?
„Door de vertalingen van Ross, Kennedy en anderen worden deze Marrow-accenten in de Republiek verspreid. Bij Alexander Comrie en Theodorus van der Groe is die invloed goed zichtbaar, bijvoorbeeld in hoe ze schrijven over de verhouding tussen Wet en Evangelie. De Wet is nodig om jezelf te leren kennen, maar functioneert nooit als voorwaarde voor het komen tot de Heere Jezus. Ze hebben in hun preken een ruim aanbod van genade, waarbij niemand wordt uitgesloten. Zo verwijst Van der Groe in verschillende voorredes van vertalingen naar de Erskines.”
Een op de vijf vertaalde theologische boeken is in die tijd van een Schotse theoloog. Dus 80 procent niet. Maakt u hun invloed niet groter dan ze was?
Hardop nadenkend: „Misschien, misschien.”
„Kijk, ik kan die invloed alleen bepalen aan de hand van de herdrukken van vertaalde Schotse geschriften. Op basis daarvan stel ik dat er onder predikanten en gemeenteleden heel veel belangstelling voor Schotse schrijvers moet zijn geweest. Aan de andere kant: er is in die tijd ook veel vraag naar Engelse methodistische en piëtistische schrijvers, zoals Isaac Watts en John Newton. Ook zij leggen trouwens de nadruk op het Evangelie en de Persoon van Christus en Zijn heilswerk.”
Doen achttiende-eeuwse Nederlandse theologen dat dan niet?
„Ik denk dat die zich meer op de heilsorde en het gevoel richten. Als Wilhelmus Schortinghuis tot bekering komt, huilt hij heel wat op de kansel. Hij hecht veel waarde aan de beleving van het christelijk geloof. Dat is natuurlijk ook een reactie op de Verlichting, die het belang van de ratio beklemtoont.
In Schotland blijven die dingen meer in evenwicht: de aandacht voor bevinding gaat nooit ten koste van die voor het heilswerk van de Heere Jezus.”
Welke invloed hebben deze Schotse geschriften op het leven van gewone Nederlandse christenen?
„Het is bekend dat Eva van der Groe, de zus van Theodorus, veel boeken van de Erskines leest. Hun invloed is zichtbaar in haar bekeringsgeschiedenis, die ze op schrift stelt. Ze schrijft bijvoorbeeld over geloofsovergave, het zien op het plaatsvervangend werk van Christus, en de zekerheid die daarin ligt.”
Uit achttiende-eeuwse egodocumenten, waarin persoonlijke getuigenissen staan, weten we dat heilszekerheid een probleem was. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de prediking, die meer gericht is op geestelijke ervaringen en genadekenmerken dan op Gods beloften. Ten opzichte van Schotland is er bij de Nederlandse piëtistische beweging een voortgaande verinnerlijking te zien, die de ontwikkeling van een subcultuur heeft bevorderd. In de Schotse egodocumenten is dit in mindere mate het geval.”
In Schotland en de Nederlanden vinden rond 1740 en 1750 enkele opwekkingen plaats. Hoe verklaart u die?
„Opvallend zijn de overeenkomsten tussen de Schotse en Nederlandse opwekkingen. Er is sprake van een diepe overtuiging van zonden, gevolgd door het aannemen van de Heere Jezus en het leven uit Hem. Opmerkelijk is ook dat de liefde tot Christus een belangrijke rol speelt. Zoals je dat in het Hooglied vindt: „Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn.”
Sommige predikanten, zoals Van der Groe, veroordelen de opwekking in Nijkerk vanwege de bijverschijnselen, de effecten van bekering op het lichaam. Mensen gaan gillen en roepen, ze vallen flauw. Dat gebeurt ook bij de opwekkingen in Schotland.
Kennedy en anderen stellen echter dat in deze opwekkingen het wezenlijke werk van de Heere aanwezig is. De verschijnselen horen erbij, maar zijn geen werk van God. Zo zie ik dat zelf trouwens ook.”
Hoe beoordeelt u dan de zogenoemde Asbury-opwekking in de Verenigde Staten in februari?
„Die zie ik als een werk van de Heere. De muziek trekt me niet zo, maar dat mensen zich verootmoedigen voor de Heere, met elkaar bidden en smeken of Hij hun hart mag vervullen – dat zijn kenmerken van een ware opwekking. En tegelijk, de Bijbel laat ook zien dat je in extase kunt raken zonder dat je hart wordt vernieuwd. Wat er van de opwekking is Asbury overblijft, zal de tijd leren.”
Uw boek is een wetenschappelijke studie, maar toch sluit u af met een persoonlijke noot: „De preken van de Marrow-men waren tegengif tegen verduisterende invloeden op de onbevangen boodschap van het heil aan zondaren zonder onderscheid.” U kon zich niet meer inhouden?
„Misschien had ik in de conclusie iets meer afstand tot het onderwerp moeten nemen. Maar inderdaad, ik kon me niet inhouden. De Marrow-theologie heeft veel voor me betekend, al durf ik niet te zeggen dat ik echt een Marrow-man ben. In het spanningsveld tussen belofte en verkiezing hebben ze in ieder geval een heel gezonde balans gevonden. God roept een ieder mens, welmenend. Dat is ook Bijbels, en daar stel ik me van harte achter.”
Hebben we een scheut Schots piëtisme nodig?
„We hebben de Heilige Geest nodig. Hij kan de Schotten gebruiken, maar zeker ook predikanten in deze tijd, met de problemen die nu op ons afkomen. Denk aan het verbondsautomatisme, de gedachte dat iedereen die gedoopt wordt ook een kind van God is. Natuurlijk, verbond en doop zijn grote zegeningen, maar we moeten blijven benadrukken dat wedergeboorte noodzakelijk blijft. Wat dat betreft voel ik me soms meer thuis bij een piëtistisch gezelschap, waar de vreze des Heeren zichtbaar is.”
Boekgegevens
”Om de kernpunten van het Evangelie. Parallellen tussen Schots en Nederlands Gereformeerd Piëtisme en Evangelikalisme in de eeuw van Verlichting”, Leen J. van Valen; uitg. De Dauw; 400 blz.; € 35,-