De Grave verslikt zich in zijn generaals
„Als je zes jaar Amsterdam overleeft is een generaal een eitje bij het ontbijt.” Het is een uitspraak van Frank De Grave van nog geen maand geleden tegenover Leidse studenten.
Het bleek uiteindelijk een bijzonder hardgekookt eitje te zijn en de 46-jarige minister van Defensie heeft zich erin verslikt. Ook hij bleek uiteindelijk niet in staat de oude gesloten mentaliteit van de krijgsmachtonderdelen volledig te doorbreken.
De VVD-bewindsman was bij zijn aantreden zeer gemotiveerd om het Nederlandse leger tot een modern bestuurd bedrijf om te vormen. Hij liet onmiddellijk alle kasten doorsnuffelen op zoek naar lijken. Een De Grave laat zich immers niet verrassen, zo was zijn devies.
Het ene lijk dat hij al snel vond, de twijfelachtige rol van de toenmalige legertop bij de nasleep van Srebrenica, kwam echter vlak voor het einde van zijn regeringstermijn weer tot leven en werd hem, en het hele kabinet, noodlottig. Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) concludeerde vorige week dat de toenmalige legertop bewust informatie had achtergehouden over de rol van Dutchbat in Srebrenica.
Lang leek het erop dat De Grave tot een van de weinige succesvolle bewindslieden op Defensie zou uitgroeien. Problemen werden direct aangepakt. Defensiemedewerkers, burger of militair, werden op hun verantwoordelijkheden aangesproken. Dat gebeurde behoorlijk heftig, als het schone blazoen van de minister een kras dreigde op te lopen.
Het blazoen van de landmacht bleek in 1995 voor de toenmalige top van het krijgsmachtonderdeel tenminste zo belangrijk als dat van de minister. Het leidde ertoe dat pijnlijke informatie over Dutchbat in Srebrenica werd achtergehouden ook voor de minister. De bewindsman slaagde er niet in de waarheid boven water te halen. Het door De Grave gelaste onderzoek van PvdA-coryfee Van Kemenade leverde slechts aanbevelingen op voor bestuurlijke reorganisatie. Volgens Van Kemenade was er geen doofpot.
Voor De Grave waren de conclusies van het onderzoek van het rapport ’Omtrent Srebrenica’ in 1998 voldoende basis om voluit door te gaan als minister van Defensie. Hij was egocentrisch en direct, maar toonde zich tegelijkertijd bereid tot inhoudelijke discussies met zijn bedrijfsleiders, de generaals van de krijgsmachtonderdelen en directeuren van het ambtelijk apparaat. „Transparant en doelgericht” noemde hij zelf het veranderingsproces dat hij met zijn Defensienota 2000 inzette.
Dat hij in de Tweede Kamer nooit echt in de problemen is gekomen, heeft te maken met zijn bestuurlijke handigheid. De Grave kijkt eerst hoe de parlementaire hazen lopen, voordat hij besluiten neemt. Voorbeelden hiervan zijn de inzet van de zogeheten ’parlementaire helikopters’ ten behoeve van de vredesoperatie in Eritrea en zijn teruggetrokken rol bij het kabinetsbesluit om mee te doen aan de verdere ontwikkeling van een Amerikaanse opvolger van de F-16.
Toch heeft De Grave in zijn termijn veel bereikt. Hij legde het fundament voor een meer integrale krijgsmacht, die snel en flexibel kan worden ingezet bij vredesmissies. De vredesmissies die onder zijn verantwoordelijkheid werden uitgevoerd, Bosnië, Kosovo, Eritrea en Afghanistan, zijn in vergelijking met Dutchbat in Srebrenica, modeloperaties geworden.
Verder was hij de eerste minister die er sinds lange tijd in slaagde weer extra geld naar het Defensiebudget te sluizen. Onder zijn verantwoordelijkheid werd overigens ook het meeste geld ooit uitgegeven aan vernieuwing van defensiematerieel, zeker als je daar de vervanging van de F-16 bij optelt. Met de ontwikkelingsfase van de JSF erbij opgeteld, hebben de bewindslieden van Defensie zich voor de komende jaren gecommiteerd voor liefst 4,3 miljard euro.