Expositie over Joden Den Haag: op zaterdag geen kaarsen aansteken
In 1722 werd Benjamin Haas door leden van zijn Joodse gemeente in Den Haag betrapt op buiten wandelen op de sabbat terwijl hij iets droeg. Hoe de Joodse gemeente in Den Haag daarop reageerde, staat op een verlicht paneel in het atrium van het Haagse stadhuis.
Een rij panelen geeft grepen weer uit de geschiedenis en het heden van de Nederlands Israëlitische Gemeente (NIG) Den Haag. De kleine expositie is gemaakt ter gelegenheid van 300 jaar pinkas in de Hofstad. Een pinkas is het Hebreeuwse woord voor register.
De tentoonstelling gaat in op het pinkas van de Hoogduitse Joodse gemeente in Den Haag. Ze is georganiseerd door stichting CHAJ (Centrum voor Haagse Jiddisjkeit) en het Haags Gemeentearchief. Op de panelen komen jonge mensen aan het woord die vertellen over voor hen belangrijke Joodse gebruiken en rituelen. Op ieder paneel staat daarbij een fragment uit het pinkasverleden. Zo slaat deze tentoonstelling een brug tussen het verleden en het heden.
Tijdens de nazibezetting in 1940-45 zijn de meeste Haagse Joden gedeporteerd en vermoord. Slechts enkelen wisten te overleven. Toch is er vandaag nog steeds een actieve Joodse gemeente in Den Haag. De NIG telt twee synagogen, een aan het Bezuidenhout en een in Scheveningen.
Rabbijn Shmuel Katzman van de NIG is de bedenker van de expositie en heeft geholpen bij de uitwerking ervan. Nu is hij in het atrium voor het geven van een toelichting. „De eerste Joden kwamen in de zeventiende eeuw naar de hofstad. Dat waren Sefardische Joden uit Spanje en Portugal. Ze hadden dikwijls een voorname positie als bankier, hofleverancier of hadden een lijntje met de stadhouder.”
Vanaf het midden van de zeventiende eeuw volgden Asjkenazische Joden uit Duitsland en Polen, vertelt hij. Deze armere Joden waren dikwijls in dienst bij de Sefardische Joden. De diensten van de Asjkenazische Joden werden eerst bij de familie Boas in huis gehouden. In 1723 kreeg de gemeente een eigen synagoge. Met de inwijding ervan werd een nieuw pinkas geopend. Die is dit jaar 300 jaar oud. Het pinkas is geschreven in het Jiddisch, een mengeling van Hebreeuws, Duits en de lokale taal.
Bar mitswa
Een paneel gaat over de voorzanger van de diensten in de synagoge. Het betreft, aldus rabbijn Katzman, een belangrijke functie. „De rabbijn kan gemist worden tijdens de dienst, al zitten ze dan wel onthand. Maar de voorzanger, de chazan, moet er zijn. Hij is de dirigent tijdens de gebeden. De mensen zeggen hun eigen gebeden op. De chazan zorgt ervoor dat iedereen gelijk begint en dat er tussendoor een lied klinkt.”
Op de panelen is ook aandacht voor de bar mitswa, de plechtigheid in de synagoge voor Joodse jongens van 13 jaar. Binnen het Jodendom wordt een jongen op deze leeftijd in religieus opzicht meerderjarig. Rabbijn Katzman: „Tijdens de viering van de bar mitswa leest een jongen in de synagoge uit de Thora en krijgt hij de gebedsriemen om.”
In de Joodse gemeente zijn onderwijs en zorg voor elkaar vanzelfsprekend. Shirel geeft Joodse les aan de tienergroep, terwijl Sophie activiteitenbegeleidster is in het Joods woonzorgcentrum E.V. Visserhuis. Iets verderop is Laura te zien die Oekraïense vluchtelingen, meest Joden, in Amsterdam heeft geholpen.
De rabbijn wijst terloops op Alon, iemand die de hele wereld over heeft gezworven. Hij heeft gewoond in Australië, in China en in de Verenigde Staten en is nu in Den Haag neergestreken. Op zijn rode keppeltje staat zijn naam zowel in het Nederlands als in het Chinees.
En dan zijn er natuurlijk nog een aantal specifiek Joodse zaken. Een ervan is het aansteken van de kaarsen op vrijdagavond en zaterdagmorgen, voor en tijdens de sabbat. Rabbijn Katzman: „De kaarsen moeten ook op zaterdag branden, maar ze mogen dan niet aangestoken worden. Vroeger was er een niet-Jood die dat deed. Tegenwoordig zijn er elektrische kaarsen. Nee, we drukken dan niet op de knop, want we mogen geen vuur ontsteken, maar stellen de tijd automatisch in.”
Draaggebied
Een andere specifieke Joodse zaak is de eroev. „Het woord betekent grens”, zegt rabbijn Katzman. „Die is van belang voor de sabbat. Op die dag mag je als gelovige Jood niets dragen buiten in verband met een bepaling uit Jeremia 17:23. Dat was weleens lastig. Daarom besloot men om het draaggebied uit te breiden tot het deel van de woonplaats dat afgesloten kan worden. Hierdoor konden gelovige Joden bijvoorbeeld hun gebedenboeken meenemen naar de synagoge.”
In de zeventiende eeuw kwamen er daarom op twee plaatsen in de stad over de singels ophaalbruggen. Tot circa 1850 waren dat de grenzen van het draaggebied. Later bakenden paaltjes met afsluitkettingen het gebied af. In de oorlog verdwenen de paaltjes. „Ze zijn jammer genoeg niet meer teruggekomen.”
Het laatste paneel toont een Joods huwelijk, met een stralende bruid en bruidegom. Jonathan, de bruidegom, zegt: „Joods zijn betekent dat wij de tradities van onze voorouders volgen zodat de volgende generaties hun Jodendom met trots kunnen belijden.”