Bovenlaag „voedt ongelijkheid” in samenleving met zeven klassen
Het Nederland van 2023 is verdeeld in zeven sociale klassen met meer of minder kapitaal. Om die ongelijkheid op te heffen, moet de overheid niet alleen kijken naar de onderste lagen, maar ook naar de bovenste.
Dat concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in het rapport ”Eigentijdse Ongelijkheid”, dat deze dinsdag verscheen.
Op grond van een statistische analyse verdeelde het planbureau de volwassen bevolking in zeven sociale klassen. De werkende bovenlaag (19,9 procent) heeft het meeste kapitaal. Daarna volgen de jongere kansrijken (8,6 procent), de rentenierende bovenlaag (12,2 procent), de werkende middengroep (24,9 procent) en de laagopgeleide gepensioneerden (18,1 procent). Onderaan staan de onzekere werkenden (10 procent) en het precariaat, de groep met laagbetaalde en vaak tijdelijke banen (6,3 procent).
In welke klasse iemand zich bevindt, hangt af van veel meer dan alleen beroep, inkomen en financieel vermogen (economisch kapitaal), stelt het SCP. Ook de grootte van iemands netwerk en het al dan niet kennen van invloedrijke personen (sociaal kapitaal), muzieksmaak, computervaardigheden, voornaam (cultureel kapitaal), gezondheid, zelfvertrouwen en uiterlijk (persoonskapitaal) spelen een belangrijke rol.
Ruim 16 procent bevindt zich in een van de twee onderste klassen. Deze mensen scoren laag op bovenstaande terreinen. Zo zijn onzekere werkenden relatief vaak werkloos, zijn ze vaker depressief en hebben ze de laagste score op aantrekkelijkheid.
Stemmen
Tot welke klasse iemand hoort, heeft consequenties op veel terreinen, blijkt uit het SCP-rapport. Zo geven de onzekere werkenden hun leven gemiddeld een rapportcijfer van 6,3, tegenover een 7,9 van de rentenierende bovenlaag. Van het precariaat vindt 55 procent dat de overheid niet genoeg voor hen doet, bij de werkende bovenlaag is dit aandeel slechts 10 procent. Ook is het aantal mensen dat niet of misschien gaat stemmen veel hoger in het precariaat (43 procent) en de onzekere werkenden (31 procent) dan bij de werkende bovenlaag (8 procent) en de rentenierende bovenlaag (7 procent). Het vertrouwen in de politiek is lager in de klassen met weinig kapitaal.
De conclusies uit het rapport zijn niet geheel nieuw. Eerder onderzocht het SCP de ongelijkheid in Nederland van 2014 tot 2020. In die jaren bleef het beeld stabiel.
„Met dit rapport kunnen we de foto die we al hadden gemaakt nog verder scherpstellen”, stelt SCP-onderzoeker Cok Vrooman. Zo zijn er extra vragen toegevoegd en hebben er dit keer 6800 mensen meegedaan aan het onderzoek, ruim dubbel zoveel als in 2014.
Economische knoppen
Het structurele karakter van de ongelijkheid maakt het ingewikkeld voor de overheid om die op te heffen, benadrukt Vrooman. „Je bent er echt niet met het draaien aan een paar economische knoppen of met een programma gericht op een specifieke doelgroep.”
De focus in het beleid zou niet enkel moeten liggen bij de onderste klassen, stelt de onderzoeker. „Aan de bovenkant heb je netwerken die voordelen doorspelen aan mensen die op hen lijken. Heet je niet Charlotte of Roderick, maar Fatima of Samir, of ken je niet de juiste mensen, dan kom je er niet in.”
Hetzelfde geldt volgens de onderzoeker voor bijlessen, of schaduwonderwijs. „Ook op die manier komen mensen op achterstand te staan. Zulke processen moeten we blijven volgen.”