In volle glorie hersteld: het praalgraf en harnas van hertog Karel van Gelre
Het praalgraf, de grafkelder en vooral het 500 jaar oude harnas van hertog Karel van Gelre vormen samen een bijzonder stuk erfgoed. Dat ze allerlei oorlogen overleefd en de 21e eeuw gehaald hebben, is een wonder op zich.
Hij heeft zijn uiterlijk op het eerste gezicht niet mee, de ”man in het kastje”. Een knielende figuur met een gipsen gezicht, de ogen bijna gesloten. Hij heeft bepaald geen hip kapsel en hij draagt een vreemd rokje. En een harnas. Niet direct een aansprekende of inspirerende figuur voor hedendaagse mensen.
Toch hebben we het hier over de ”Gelderse Mona Lisa”, zoals directeur Meike Verhagen van de Eusebiuskerk het beeld lyrisch aanduidt. Of de ”Nachtwacht van Gelderland”, zoals conservator Jeroen Punt van het Nationaal Militair Museum het noemt. „Dit is echt iets bijzonders”, legt hij uit. „Het oudste harnas van Nederland, met het enige bewaard gebleven votiefbeeld – ook al is dat beeld sinds de Tweede Wereldoorlog een replica van het origineel.”
Het geharnaste beeld in het houten kastje hangt in de Arnhemse Eusebiuskerk nog altijd op de plek waar het al vijf eeuwen te zien is: boven het praalgraf van de vroegere eigenaar van het harnas, hertog Karel van Gelre (1467-1538). En dat is een wonder op zich, als je bedenkt wat dat graf, dat beeld en dat harnas in de loop van die eeuwen allemaal hebben meegemaakt. Al zijn ze er niet helemaal onbeschadigd van afgekomen en al zijn er onderdelen verloren gegaan.
Vandaag vormen het praalgraf en de ”man in het kastje” –zoals het beeld in de volksmond heet– het hoogtepunt van een nieuwe, net geopende tentoonstelling in de gerestaureerde Eusebiuskerk. Misschien laat die de roem van hertog Karel een beetje herleven, want tegenwoordig kent bijna niemand hem nog.
Dat laatste heeft te maken met de manier waarop onze geschiedenis de eeuwen door ingekleurd is. Hertog Karel van Gelre had de pech dat ná zijn tijd, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, de machtsverhoudingen in Europa verschoven. De Republiek der Verenigde Nederlanden ontstond, en daarin gaf het gewest Holland vanaf het begin de toon aan. Gelre speelde slechts de tweede viool. En in Holland keken ze natuurlijk heel anders naar de geschiedenis dan in Gelre.
Roverhoofdman
Als ze het in Holland over de zestiende eeuw hadden, dan hadden ze het over de Reformatie, de grote ontdekkingen in de wereld en de Opstand tegen Spanje. Keizer Karel V, en later Alva, Willem van Oranje, de verbonden edelen en de opstandige burgers uit de Hollandse steden. Áls Gelre al ter sprake kwam, dan dachten ze in Holland vooral aan de vreselijke moordpartijen, plunderingen en brandstichtingen van de Gelderse veldheer Maarten van Rossum – in hun ogen niet meer dan een roverhoofdman.
Maar vanuit Gelderland en vanuit hertog Karel bekeken zagen de dingen er een beetje anders uit. Voor Gelre was Maarten van Rossum allereerst een trouwe dienaar van de hertog, een dappere militair, een strategisch denkende veldheer. Dat hij bij zijn krijgstochten roofde en plunderde was wel waar, maar daarin was hij niet heel anders dan andere legeraanvoerders uit zijn tijd. Dat gold ook voor bepaalde Hollanders, die –als ze de kans kregen– evengoed Gelderse dorpen en steden plunderden.
In de eerste helft van de zestiende eeuw loopt er dus nog een zware scheidslijn dwars door de later verenigde provincies heen. De oostelijke gewesten hebben een andere geschiedenis en andere belangen dan de westelijke en zuidelijke gewesten. En iets van dat verschil tussen oost en west kun je nog altijd proeven, ook in het huidige Nederland.
Vanuit de oostelijke gewesten –Gelre, Friesland, Groningen, Overijssel en Drenthe– voert hertog Karel in de periode van de ”Gelderse oorlogen” strijd tegen Holland, Vlaanderen en Brabant onder leiding van de Habsburgse vorsten. Zijn hele leven lang vecht hij tegen de steeds sterker wordende dreiging van eenwording met het grote, Europese rijk van keizer Karel V. Als het van hem afhangt, zal Gelre daar nooit in opgaan.
Verbeten vechter
Voor Karel van Gelre is dat gevecht om een onafhankelijk hertogdom ongetwijfeld ook een persoonlijke kwestie geweest. Als je naar alle ervaringen van gevangenschap en gedwongen partijkeuze in zijn jeugd kijkt, denk je: het is geen wonder dat hij later zo’n verbeten voorvechter van onafhankelijkheid geworden is.
Als jongetje van zes jaar is hij al krijgsgevangen gemaakt om opgevoed te worden aan het hof van de Bourgondische vijand. Als jonge ridder heeft hij mét die vijand tegen de Fransen gevochten – die hem prompt gevangennemen en meevoeren naar het hof van hun koning, waar hij weer omgesmeed wordt tot bondgenoot van de Fransen. Pas als hij 24 jaar is, kopen de Geldersen hem eindelijk vrij uit gevangenschap, en roepen ze hem uit tot hertog van Gelre.
Aanvankelijk rijst zijn ster en groeit zijn invloed, hij vindt allerlei bondgenoten en er lijkt een behoorlijke kans te zijn op een toekomst voor Gelre als zelfstandig hertogdom. Maar later kenteren de tijden en tegen het einde van zijn leven moet Karel beseft hebben dat de strijd verloren is. Zijn macht brokkelt af en hij krijgt steeds minder steun van de ridderschappen en de steden – die er genoeg van hebben om steeds voor alle oorlogskosten op te draaien.
Daar komt nog bij dat hij geen wettige nakomelingen heeft. Er zijn geen kinderen geboren uit het huwelijk dat hij nog op 50-jarige leeftijd met de 24-jarige Elisabeth van Brunswijk-Lüneburg gesloten heeft. Wél heeft hij zes bastaardkinderen uit onwettige relaties in zijn jongere jaren. Maar er is geen sprake van dat die kinderen hem als hertog kunnen opvolgen. En daar hangt de toekomst van Gelre wél vanaf.
Als Karel in 1538 overlijdt, kiezen de Staten van Gelre een verre verwant als opvolger. Maar die moet vijf jaar later al het hoofd in de schoot leggen en Gelre tóch afstaan aan keizer Karel V. De nachtmerrie van hertog Karel wordt dus kort na zijn dood al werkelijkheid. Vanaf 1543 gaat de Gelderse geschiedenis gelijk oplopen met die van de andere Nederlandse gewesten.
Geheimzinnige kistjes
In Arnhem zijn ze na de dood van de hertog intussen druk met zijn nagedachtenis. Zijn lichaam wordt gebalsemd en opgebaard, en zijn onderdanen krijgen twee weken lang de gelegenheid om afscheid van hem te nemen. Maar er is niet veel belangstelling voor, schrijft H.J.F. Franssen in zijn artikel ”De bijzetting van Karel van Egmond” uit 1990. Vaak is er in de kapel bijna niemand anders dan de monnik die de mis moet bedienen. Dat zegt wel iets over Karels afgenomen populariteit.
Toch besluit het stadsbestuur van Arnhem dat de hertog –aan wie de stad veel te danken heeft– een praalgraf in de Eusebiuskerk zal krijgen. Ook al heeft de hertog zélf in zijn testament bepaald dat hij in het klooster Monnikenhuizen begraven wil worden, en helemaal niet in de Eusebiuskerk. Maar Karel kan nog zo veel gewild hebben, hij heeft de macht niet meer om die wil ten uitvoer te brengen.
Het wordt een heel getouwtrek om de stoffelijke resten. Het klooster moet uiteindelijk alleen met de ingewanden van de hertog genoegen nemen. Zijn hart komt terecht in de Minderbroederkerk in Arnhem. En zijn gebalsemde lichaam wordt, na een plechtige uitvaartmis, begraven onder het koor van de Eusebiuskerk.
De hertogelijke grafkelder is er nog altijd, onder het praalgraf op het koor, en je kunt er als bezoeker van de kerk zelfs een kijkje gaan nemen. Achter de tralies van de toegangsdeur schemeren een paar geheimzinnige kistjes. Volgens de overlevering: het loden kistje met het hart van de hertog (na de afbraak van de Minderbroederkerk bijgezet in de Eusebiuskerk) en het loden kistje met wat overblijfselen van zijn lichaam (na de grafroof van –vermoedelijk– 1895 is de inhoud niet meer compleet). En dan is er nog een derde kistje. „Wat daarin zit? Dat weet niemand”, zegt Meike Verhagen. „De kistjes zijn bij de laatste restauratie niet meer opengemaakt.”
Wat in elk geval al sinds de Tweede Wereldoorlog zoek is: de haarbos van een rosse kleur die in 1805 in de grafkist van de hertog werd aangetroffen en sindsdien bewaard werd in het (toenmalige) Museum van Oudheden in Arnhem. En zo zijn er meer dingen, waarvan we de sporen soms nog eeuwenlang kunnen volgen, maar die nu verdwenen, vernield of verloren geraakt zijn.
Rond 1540, een paar jaar na de dood van hertog Karel, moet in het koor van de kerk het fraaie praalgraf van albast en marmer zijn gebouwd. Met het liggende beeld van de hertog, de leeuwen met de wapenschilden van zijn voorouders, en op de zijkanten voorstellingen van apostelen en heiligen. Er wordt een rouwbord met grafschrift bij opgehangen en aan de pilaar, een meter of vijf boven het graf, komt een houten kastje waarin het harnas, de wapenrok en het zwaard van de hertog op een beeld tentoongesteld worden. Zo gebeurt dat in die tijd bij voorname overledenen.
Of Karel het harnas tijdens zijn leven echt gedragen heeft? Dat ligt ingewikkeld volgens Jeroen Punt. De jongste restauratie –waar hij als deskundige bij betrokken was– heeft namelijk een inzicht opgeleverd waar niemand echt op zat te wachten: „Het harnas van hertog Karel blijkt geen uniek, compleet harnas te zijn –zoals iedereen dacht– maar een combinatie van verschillende stukken die eigenlijk niet bij elkaar horen. De beenstukken zien er qua vormgeving heel anders uit dan de helm, het schouderstuk en de borst- en rugplaat. In de borstplaat zie je ook een ander ingeslagen merk dan in de beenstukken.
Maar alle onderdelen zijn wel authentieke stukken uit de vroege zestiende eeuw. Waarschijnlijk hebben mensen destijds in het wapenarsenaal van de hertog verschillende harnasdelen bij elkaar geharkt. Dus ja, het is goed mogelijk dat hij stukken van dit harnas gedragen heeft, maar niet in deze combinatie.”
Intussen is het zwaard van hertog Karel sinds de Tweede Wereldoorlog zoek. En ook het originele beeld is verloren. Dat kun je heel jammer vinden, maar je kunt je ook verwonderen over alles wat er nog bewaard gebleven is. In 1944 lag de Eusebiuskerk immers vol in de vuurlinie bij de operatie Market Garden (waarbij de geallieerden de sprong over de Rijn wilden wagen). Een deel van de kerk werd toen in puin geschoten. Een paar maanden later stortte de uitgebrande toren ook nog eens in, boven op het dak van de kerk.
Dat het totale praalgraf met de bijbehorende stukken toen niet verwoest is, is vooral te danken aan de vooruitziende blik van de vooroorlogse bestuurders. Zij hadden van de geschiedenis geleerd dat oorlogen en natuurrampen uitermate slecht zijn voor het behoud van erfgoed. In 1633 was de tombe al beschadigd bij een grote brand in de kerk. En rond 1795 hadden de Fransen alle rouwborden uit de kerk verwijderd. Ook dat van Karel van Gelre. Zulke borden, vaak van adellijke families, mochten niet meer in een tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Jeroen Punt: „Die rouwborden werden op de marktpleinen van steden verkocht aan wie er maar geld voor over had. Ze kregen allerlei nieuwe bestemmingen, soms werden ze zelfs gebruikt als tussenschot in een varkensstal. Het bord van Karel van Gelre is destijds gekocht door iemand uit Velp. Maar wat er daarna mee gebeurd is, weet niemand.”
Teruggevonden in het puin
In april 1940, toen de oorlog dreigde, werd er dus besloten om een soort betonnen kap over het hele monument heen te bouwen. Daaraan is het te danken dat de graftombe van hertog Karel ongeschonden de oorlog is doorgekomen. Maar de ”man in het kastje” sneuvelde bij de beschietingen in 1944. Alleen zijn harnas werd teruggevonden in het puin. Zijn zwaard is vermoedelijk door iemand meegenomen. „Maar wie weet”, zegt Jeroen Punt, „ligt het nog ergens op een zolder en komt het op een dag weer boven water.”
Het beeld dat nú een plek in het kastje gekregen heeft, is een gipsen afgietsel uit de jaren zestig van de vorige eeuw. „Museum Arnhem had een bronzen kop die identiek was aan het vroegere beeld, daar is toen een gipsafgietsel van gemaakt. Het vreemde is wél dat niemand meer weet waar die bronzen kop uit het museum daarna gebleven is. We hebben nu dus alleen nog een afdruk van een afdruk.”
Het graf, het beeld en het harnas zijn bij de nieuwste restauratie –vorig jaar afgerond– zo veel mogelijk teruggebracht naar de originele staat. Zelfs de opgelapte stukjes van de tombe, na de schade van 1633 al aangebracht, zijn onzichtbaar geworden. Het praalgraf prijkt bovendien weer op zijn oude plaats op het hoogkoor. „Daar ben ik heel blij mee”, zegt Meike Verhagen. „De Eusebiuskerk is een tijdlang een soort partycentrum geweest. Er waren houseparty’s en beurzen, er lag een dansvloer in het koor, en het praalgraf –dat maar naar de kooromgang was verplaatst– werd gebruikt als biertafel. Maar nu heeft de kerk een nieuwe, culturele bestemming gekregen. Nu krijgen het graf en de man in het kastje weer alle aandacht.”
Niet alleen bij het praalgraf, ook bij het harnas en het beeld zijn alle toevoegingen en veranderingen van eerdere restauraties teruggedraaid. En zelfs het verloren zwaard is gereconstrueerd.
De restauratie van het harnas kostte 20.000 euro, geld dat grotendeels bijeengebracht is via een crowdfundingsactie. „Toen ik bij de restauratie van de kerk met een hoogwerker het beeld en het harnas mocht inspecteren, zag ik sporen van roest”, vertelt Jeroen Punt. „Als je daar niets aan doet, worden die plekken steeds groter.” Dus werd er geld ingezameld, en de gemeente legde het laatste stukje bij.
De restaurator, Michiel Langeveld, heeft geprobeerd het geheel zo goed mogelijk terug te brengen naar de oorspronkelijke situatie. „Dat kon”, zegt Jeroen Punt, „doordat we konden vergelijken met oude foto’s uit 1912, en zelfs met een tekening uit de zeventiende eeuw waarop de kleuren van de man in het kastje er precies bijgezet zijn. Op die oude foto’s zag je ook dat hij slanker was vóórdat in de jaren zestig extra scharnieren tussen de borst- en rugplaat gezet werden. Dat laatste hebben we nu weer ongedaan gemaakt. Hij ziet er nu weer uit zoals vroeger, hij zit er mooi bij, en hij zou er weer een jaar of zestig tegen moeten kunnen.”
Als je dat allemaal weet, kijk je toch met een andere blik naar die man in dat kastje, met zijn geloken ogen, zijn harnas en zijn wapenrok. Hij was een vechter, Karel van Gelre, maar hij was volgens zijn tijdgenoten ook heel vroom – al had hij dan weinig op met de beginnende Reformatie. In elk geval is dit het beeld waarmee hij de geschiedenis is ingegaan, het beeld dat nu bijna vijf eeuwen heeft doorstaan: een geharnaste ridder die zijn zwaard heeft afgelegd en die, na de strijd boven het dagelijkse rumoer verheven, geknield in gebed verzonken blijft.