Kerk & religieDoop

Waarom kerken kiezen voor kinderdoop (en andere niet)

Gereformeerde baptistengemeenten zijn in opkomst, maar in een groot deel van de kerkgeschiedenis is het dopen van kinderen nauwelijks een strijdpunt. Totdat de discussie onder reformatoren en wederdopers in alle hevigheid losbarst.

15 May 2025 14:08Gewijzigd op 16 May 2025 13:24Leestijd 9 minuten
Een Georgisch-orthodoxe priester doopt een kind tijdens een doopplechtigheid in Tbilisi. beeld AFP, Vano Shlamov
Een Georgisch-orthodoxe priester doopt een kind tijdens een doopplechtigheid in Tbilisi. beeld AFP, Vano Shlamov

Net voordat Jezus Christus terugkeert naar de hemel geeft Hij Zijn discipelen een opdracht: „Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb.” Daarom dopen christenen nieuwe kerkleden.

Het Nieuwe Testament ziet de doop als een teken van het verbond tussen God en mens en het reddende werk van Christus. Mensen die het Evangelie horen en zich bekeren, worden vrij snel daarna gedoopt. Sommigen krijgen eerst persoonlijk onderwijs, zoals de kamerling uit Ethiopië door de apostel Filippus. Daarna is er de doop, door onderdompeling. Op deze geloofsdoop volgt soms de huisdoop, zoals bij Lydia en de gevangenenbewaarder: kinderen en andere huisgenoten van de bekeerling ontvangen ook het teken van de doop.

Dat blijft de praktijk onder de eerste christenen. Wel wordt de doop steeds minder spontaan aan nieuwe gelovigen bediend, schrijft classicus prof. dr. Marten van Willigen in zijn boek ”Christus volgen. Doop en avondmaal in de Vroege Kerk”. Het catechumenaat doet zijn intrede. Wie gedoopt wil worden, krijgt een grondige voorbereiding, die vaak wel drie jaar duurt.

„De vrouwen komen na het losmaken van hun haar en het afleggen van hun goud- en zilverversiersel”

Hippolytus, schrijver van een kerkorde uit de tweede eeuw

Toelating tot de kerk gaat dus niet vanzelf. De doopkandidaten moeten zich voorbereiden door onder andere de Bijbelboeken Esther en Spreuken te lezen. De eerste zes hoofdstukken van het vroegchristelijke geschrift ”Didache”, over de christelijke levenswandel, zijn waarschijnlijk zelfs speciaal voor catechumenen geschreven.

Ondergedompeld

De kerkorde van Hippolytus uit de tweede eeuw laat zien hoe de doop in zijn werk gaat: „Het uitkleden van de dopelingen, waarbij eerst de kleine (kinderen) gedoopt worden, die als sprekers (bij de geloofsbelijdenis en het amen) door hun ouders of een familielid vertegenwoordigd worden (dat is wat hierna volgt). Vervolgens komen de mannen en ten slotte de vrouwen, de laatsten na het losmaken van hun haar en het afleggen van hun goud- en zilverversiersel, opdat er niets vreemds ook mee in het water zou worden genomen.”

De dopeling beantwoordt drie vragen over het geloof in God de Vader, in Jezus Christus en in de Heilige Geest. Na elk antwoord („Ik geloof”) wordt hij of zij –soms alleen met het hoofd– een keer ondergedompeld. „Hierna, wanneer hij uit het water weer omhooggekomen is, wordt hij door de presbyter met die olie, die met dankzegging gewijd wordt, gezalfd” in de Naam van Jezus Christus. Dan volgt meteen de deelname aan de maaltijd des Heeren, het Heilig Avondmaal.

Mozaïekbodem van het zesde-eeuwse doopvont uit Kelibia, Tunesië. beeld Uitg. Jongbloed

De doop, die één keer per jaar met Pasen plaatsvindt, wordt vooral gezien als een beginpunt voor een nieuw leven, stelt prof. Van Willigen. Dat is ook zichtbaar in de vaak rijk gedecoreerde baptisteria of doopplekken die vanaf de derde en vierde eeuw worden gebouwd.

Besprenkeling

Het besprenkelen of overgieten van de dopeling komt ook voor, maar vooral bij bekeerlingen op hun ziekbed – of gewoon als er te weinig water beschikbaar is. In ieder geval is het dopen van kinderen, naast volwassenen, rond het jaar 200 in Klein-Azië, Rome, Noord-Afrika en andere gebieden een algemeen gebruik; vanaf de vijfde en zesde eeuw wordt het de algemene regel. De theologische visie dat de (kinder)doop de erfzonde afwast en noodzakelijk is voor het heil, draagt daaraan bij, stelt de Amerikaanse kerkhistoricus Everett Ferguson in zijn boek over de doop in de Vroege Kerk.

Deze verandering is ook zichtbaar in de kerkbouw. Omdat christenen alleen kinderen dopen, worden de doopplaatsen steeds kleiner. Veel kerken krijgen een doopvont, waarin de dopeling met water wordt besprenkeld – onderdompeling wordt niet als een Bijbelse eis gezien.

Goocheltruc

Dat blijft de dooppraktijk in de middeleeuwen. Ook de reformatoren uit de zestiende eeuw nemen de zuigelingendoop over, al leggen ze duidelijk andere accenten dan de Katholieke Kerk. De genade volgt niet als vanzelf op de doophandeling, schrijft Maarten Luther, maar door het Woord van God en het geloof, die het water als het ware vergezellen. In een orde van dienst uit 1526 stelt de Duitse hervormer dat het besprenkelen in de Naam van de Drie-enige God voldoende is, maar op andere plaatsen pleit hij voor onderdompeling, omdat die volgens hem beter de dood en opstanding in Christus symboliseert.

Doopvont in de 13e-eeuwse Sebastiaankerk in het Groningse Bierum. beeld Sjaak Verboom

De doop is niet noodzakelijk voor het heil of de afwassing van de erfzonde, maar een „waar teken” dat op het verlossende werk van Christus aan het kruis wijst, schrijft Johannes Calvijn in zijn Institutie uit 1559. „Dit betekent niet dat genadegaven aan het sacrament zelf verbonden zijn of erin opgesloten zitten, alsof ze door de kracht daarvan ons toegebracht zouden worden, maar alleen dat de Heere ons door dit teken betuigt wat Hij doen wil, namelijk dat Hij ons dit alles in rijke mate wil schenken.”

„Als iemand erkent dat hij een zondaar is en belooft dat hij zijn leven verbetert, legt hij daarvan ook uitwendig getuigenis af”

Balthasar Hubmaier, wederdoper

De doperse beweging die in de zestiende eeuw opkomt, ziet de doop vooral als een teken waarin iemand aangeeft bij de gemeente te willen horen. De kinderdoop is „een goocheltruc”, zegt Balthasar Hubmaier, die zich op Pasen 1525 bij de dopers aansluit. Hij schrijft: „Als iemand erkent dat hij een zondaar is en belooft dat hij zijn leven verbetert en zich toegewijd heeft aan een nieuw leven, legt hij daarvan ook uitwendig getuigenis af, openlijk voor de christelijke kerk, in wier gemeenschap hij zich laat inschrijven overeenkomstig de orde en de instelling van Christus.” De waterdoop volgt op het gelovig aanvaarden van het Woord, stelt Hubmaier.

„Zij die zich laten herdopen, kruisigen Christus opnieuw, of uit eigenzinnigheid of uit het zoeken naar iets nieuws”

Huldrych Zwingli, reformator

Met een verwijzing naar de besnijdenis in het Oude Testament noemt de Zwitserse reformator Huldrych Zwingli de doop ook een inwijding, maar dan voor degenen die al geloven én voor hen die nog tot geloof moeten komen. Over mensen die als kind zijn gedoopt en zich opnieuw laten dopen, schrijft hij: „De wederdoop berust niet op een leer of voorbeeld of bewijs uit Gods Woord. Daarom kruisigen zij die zich laten herdopen Christus opnieuw, of uit eigenzinnigheid of uit het zoeken naar iets nieuws.”

Nieuwe Jeruzalem

Omdat in die tijd vrijwel iedereen als kind is gedoopt, worden mensen die zich aansluiten bij de doperse beweging en zich laten dopen ook wel wederdopers of anabaptisten genoemd. Zelf gebruiken ze liever het woord dopers, omdat ze de kinderdoop niet erkennen en er volgens hen dus geen sprake is van een tweede doop of wederdoop.

Ets van Menno Simons (1496-1561). beeld Marius Bremmer

In de Nederlanden ontstaat er binnen de doperse beweging een gematigde en een radicale stroming. De eerste gaat in het spoor van de voormalige katholieke priester Menno Simons, de tweede volgt de revolutionaire hervormer Melchior Hoffman. In 1534 wordt een anabaptistische opstand in Münster, het „nieuwe Jeruzalem”, hardhandig neergeslagen.

De doperse beweging komt in rustiger vaarwater terecht. De mennonieten of doopsgezinden bestaan tot op de dag van vandaag. In het buitenland komen ook de behoudende amish voort uit de dopersen.

Baptisme

Kerkhistorici verschillen van mening over de vraag in hoeverre de huidige baptisten voortkomen uit de doperse beweging in de zestiende eeuw. In ieder geval worden de Engelse predikanten John Smyth en Thomas Helwys, die de doop na geloofsbelijdenis voorstaan, gezien als de grondleggers van het baptisme. Ze scheiden zich af van de Engelse kerk en wijken met hun volgelingen uit naar Amsterdam, waar ze in 1609 een gemeente stichten. Die gebeurtenis staat wereldwijd bekend als het begin van het baptisme.

Het draait bij hen vooral om de vraag wat een ware christelijke gemeente is, aldus de voormalig hoogleraar baptisme prof. dr. Olof de Vries. Een gemeente „bestaat uit mensen die een persoonlijk geloof in Jezus Christus beleden en zich committeerden aan de zaak van God en aan elkaar. De nadruk op belijdenisdoop was daarvan een logische consequentie.”

Na een tijdje keert Thomas Helwys weer terug naar Engeland en er ontstaan meerdere baptistengemeenten, de ”general baptists”. Zij krijgen met vervolging te maken. Ook John Bunyan (1628-1688), schrijver van ”De christenreis”, zit een tijd in de gevangenis, omdat hij in baptistengemeenten voorgaat. Hij wordt in 1655 opnieuw gedoopt, door onderdompeling in de rivier Ouse.

Vooral de zogenoemde ”particular baptists” gaan in een gereformeerd spoor: ze belijden onder meer dat de reikwijdte van Christus’ offer aan het kruis beperkt is tot de uitverkorenen. De herziene London Confession, die nauw aansluit bij de Westminster Confessie, wordt in 1689 door 107 baptistengemeenten ondertekend. Met betrekking tot de doop wordt de noodzaak van onderdompeling beleden.

Philpot

Dat gebeurt later, in september 1835, bij Joseph Charles Philpot. „Ik had het voorrecht de dierbare Heere te volgen door het doopwater”, schrijft hij. „Nimmer tevoren had ik zulk een gevoelig besef van mijn onwaardigheid dan op die dag. Het behaagde Hem mij ervoor te behoeden dat ik ook maar de minste kou vatte, en mij meer vrijmoedigheid te geven om in Zijn watergraf af te dalen dan ik had durven verwachten met het oog op mijn lichamelijke en geestelijke beproevingen en oefeningen. De heer Warburton doopte mij op plechtige wijze, met zalving en toegenegenheid.”

Het klassieke baptisme krijgt in Nederland pas in de negentiende eeuw echt voet aan de grond. De hervormde predikant Joh. Elias Feisser (1805-1865) benadrukt het belang van persoonlijke wedergeboorte en verzet zich tegen de kinderdoop. Hij wordt afgezet en op 15 mei 1845 opnieuw gedoopt, in een veenvaart bij het Drentse Gasselternijveen. Daarmee ontstaat de eerste baptistengemeente in Nederland.

Ds. Joh. Elias Feisser laat zich op 15 mei 1845 met enkele volgelingen dopen in een veenkanaal te Gasselternijveen. beeld RD, Anton Dommerholt

Het baptisme is in Nederland eerder evangelicaal dan gereformeerd getint, al oefenen onder anderen John Newton, Charles Haddon Spurgeon en de Hamburgse baptist Johann Gerhard Oncken wel invloed uit. Die calvinistische lijn raakt later wat op de achtergrond, al neemt de laatste tijd het aantal reformatorische baptistengemeenten weer toe.

Wereldwijd is er een waaier aan kerken die de volwassenendoop aanhangen, zoals baptistengemeenten, evangelische gemeenten en pinkstergemeenten. Ongeveer drie op de tien christenen praktiseren de volwassen- of geloofsdoop.

Vond je dit artikel nuttig?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer