Puinruimen na de ramp kan beginnen
Duizenden inwoners van Sri Lanka zijn beroofd van huis en haard. Tienduizenden anderen hebben de dood gevonden in het plotselinge natuurgeweld. „Het herstel van de wegen duurt zeker nog een week, de wederopbouw nog vele jaren.”
Overal in het rampgebied doemt hetzelfde desastreuze beeld op. Half verwoeste panden, volledig vernielde hotels, weggevaagde houten vissersdorpen. De rommel tussen de woningen is onbeschrijfelijk. Gebroken palmbomen, puin, palen, planken, takken, brokstukken, plastic, een pop, tafels, stoelen, huisraad, stukken asbest.
Een benedenverdieping is leeg gespoeld, de bovenverdieping is intact gebleven. Op verschillende plaatsen is de elektriciteit uitgevallen. Hier en daar golven de spoorrails als een achtbaan -op en neer, links en rechts- door het landschap. De rails zijn ontwricht, het grindbed is weggespoeld. Van het stationsgebouw bij Beruwala, 80 kilometer onder de hoofdstad Colombo, staat minder dan het gebinte overeind.
De spoorwegen werken met 700 man aan het herstel van het belangrijke traject dat de hoofdstad verbindt met het zuiden. Om de medewerkers niet van het werk te houden, koken de spoorwegen op het perron rijst en vleessaus in een grote ketel boven een houtvuur. De kok schept met een halve kokosnoot voor alle werkers een hap rijst op.
Sri Lanka is het zwaarst getroffen in het zuiden. Dode lichamen drijven rond in het water, andere gaan schuil onder een laag modder. Lichamen worden met vrachtwagenladingen tegelijk in een massagraf gedumpt. Letterlijk. De dodenlucht is ondraaglijk. Hulpverleners lopen met mondkapjes op.
De stad Galle, in 1640 gebouwd door Nederlanders, is moeilijk bereikbaar. Andere streken in het zuiden zijn nog helemaal niet toegankelijk. Elke dag zijn vrachtwagens en helikopters met medicamenten, voedsel, drinkwater en kleding onderweg.
Elke keer als een nieuw gebied wordt ontsloten, schiet het officieel vastgestelde dodental omhoog. De teller staat op 22.000. Betrokkenen stellen dat de grens van 50.000 dodelijke slachtoffers op Sri Lanka wel eens zou kunnen worden gepasseerd. „Van het noorden en het oosten hebben we nog niets gehoord”, benadrukt P. Nimal uit Colombo, die een bevriend echtpaar met drie kinderen heeft verloren.
In het noorden en in sommige gebieden in het oosten zijn de Tamil Tijgers nog altijd heer en meester. De rebellen, die zich sinds twee jaar aardig koest houden, zijn niet zo scheutig met het verstrekken van informatie. Een betrouwbaar overzicht van de omvang van de schade is daardoor per definitie onmogelijk.
Overal langs de kustweg naar het zuiden zijn bewoners bezig puin te ruimen. Halverwege de weg is een hele familie bezig het huis schoon te maken. De eigenaar schept met een grote schop ladingen modder uit zijn woonkamer. Een meisjes kan nog net een mok in veiligheid stellen.
„Kijk”, wijst hij naar een vieze streep op dik anderhalve meter van de vloer. „Zo hoog stond het water.” Zijn hele huisraad staat buiten. Behalve de servieskast, die door de kracht van het water half op zijn kant staat. Voorzichtig pakken de huisgenoten de koppen en schoteltjes een voor een uit.
De tweebaansweg langs de kust naar het zuiden is bomvol. Af en toe staat het verkeer muurvast. Een ambulance met loeiende sirene kan niet meer voor- of achteruit. Ramptoeristen stromen massaal het getroffen gebied in. Iedereen wil even een kijkje nemen in de zwaar getroffen regio. „Het lijkt daar de Tweede Wereldoorlog wel”, zegt een Srilankaan.
Mannen en vrouwen worden opgevangen in kerken en scholen. Voorzover deze er nog staan. De regering heeft uit piëteit met de slachtoffers vijf dagen lang alle bioscopen, theaters en disco’s gesloten. „Even geen vermaak.”