’Hulpverlening Atjeh komt langzaam op gang’
De hulpverlening aan de Indonesische provincie Atjeh komt sinds dinsdagochtend langzaam op gang. In het gebied waar mogelijk 20.000 doden zijn gevallen, is vooral behoefte aan desinfectecterende middelen en schoon drinkwater. Dat zei Frans van Dijk, regionaal directeur van Terre des Hommes voor Indonesië, dinsdagmiddag vanuit Medan in Noord–Sumatra.
Volgens Van Dijk is een groot deel van Atjeh de afgelopen dagen verstoken geweest van hulp. „Alleen de provinciehoofdstad Banda Atjeh heeft al enige hulp gehad van militairen. In de arme vissersgebieden is de vraag naar hulp groot. Straten liggen bezaaid met lijken van mensen en dieren. De eerste epidemieën zijn al uitgebroken."
Volgens Van Dijk is behalve aan schoon drinkwater en desinfecterende middelen grote behoefte aan voedsel, medicijnen en elektriciteit. Logistieke problemen belemmeren een goede verspreiding van de hulpmiddelen. „Er zijn in Atjeh veel wegen verwoest. Hulporganisaties moeten hulpmiddelen van buiten Atjeh halen. Tot het vliegveld van Banda Atjeh is dat geen probleem, maar het is erg lastig om de middelen naar de buitengebieden te vervoeren."
Van Dijk vreest dat Atjeh nog lang hulp nodig heeft. „Door de onafhankelijkheidsstrijd waren de mensen al arm. Door de verwoestingen komen daar nu nog meer dan honderdduizend daklozen bij."
De leiders van de rebellengroep Beweging Vrij Atjeh (GAM) kondigden maandagavond een bestand af. Ze zullen zich onthouden van geweld, zolang het Indonesische regeringsleger geen nieuwe aanvallen uitvoert. De opstandelingen vechten al bijna dertig jaar voor de onafhankelijkheid van het verarmde Atjeh in het noorden van Sumatra, dat rijk is aan natuurlijke hulpbronnen.