In Berlijn voelen wilde dieren zich prima thuis
Zeer gemotiveerd meldde de jonge vos Günter zich afgelopen week aan de balie op de zesde verdieping van de sociale dienst aan de Oranienstraße in Berlijn. De dienstdoende beambten maakten uiteraard een foto van het jonge dier, dat enigszins verwonderd om zich heen keek in het hart van het Berlijnse ambtenarenapparaat.
Kwam hij op sollicitatiegesprek? Nu zal het personeelstekort in de publieke sector wel snel worden opgelost, schreef daarop de krant Tagesspiegel met een knipoog, want stadsvossen heeft de hoofdstad inmiddels meer dan genoeg.
Niet alleen de mens trekt steeds meer naar de stad, in Duitsland neemt het aantal wilde dieren in grote steden ook rap toe. Het wild laat zich allang niet meer door het stadsgedruis wegjagen. Bijna niemand kijkt nog gek op wanneer een vos een wandelingetje door de regeringswijk maakt.
De opmars van wilde zwijnen, wasberen, hazen, vossen en bevers in de stadsjungle dwingt Duitsers ook tot het nadenken over een aantal zaken dat zo vanzelfsprekend leek. Hoe wild zijn wilde dieren nog, wat is er eigenlijk aan de hand met de natuurlijke habitat van deze beesten en waarom voelen ze zich zo thuis tussen de betonnen flats en flaneren ze zelfs over Unter den Linden?
In de Duitse taal wemelt het van de intrigerende uitdrukkingen die vooral teruggrijpen op de oude verhoudingen. Een mooi voorbeeld is ”Wo sich Fuchs und Hase Gute Nacht sagen” – Waar de vos en de haas welterusten tegen elkaar zeggen. De betekenis: deze plek is zo afgelegen, zo rustig, dat zelfs een roofdier en een prooidier in vrede naast elkaar kunnen leven.
Maar de vos en de haas ontmoeten elkaar tegenwoordig op de stoep van het Kanzleramt om te zien of het licht nog aan is in de werkkamer van bondskanselier Olaf Scholz, of ze maken een ommetje bij de Brandenburger Tor. Het wild voelt zich dus prima thuis in de stad. In ruil voor voldoende eten, nemen ze de drukte en de slechte lucht op de koop toe.
Stadsrumoer is dus inmiddels aantrekkelijker dan het bos, een plek waar Duitsers een wisselende band mee hebben. De Romeinse geschiedschrijver Tacitus beschreef de Germaanse wouden in het jaar 100 na Christus als een afschuwelijke plek waar wilde dieren domineerden en rovers op de loer lagen. De Germanen zelf vereerden hun bomen. Ook in de middeleeuwen hielden de donkere bossen een slechte naam.
De omslag kwam in de Romantiek, toen kunstenaars zich meer als afstammelingen van de Germaanse bomenvereerders begonnen te zien: we moeten het bos weer leren liefhebben. Ook de nazi’s schilderden zich graag af als erfgenamen van het woudvolk en gebruikten die mythe om zich verheven te voelen boven Joden, die ze als nomaden bestempelden.
Tegenwoordig hebben de Duitsers hun band met het bos meer genormaliseerd. Ze gaan er graag wandelen en ze zijn bezorgd over de slechte staat van de bomen. De enige manier om wilde dieren weer uit te stad te krijgen, lijkt het aantrekkelijker maken van de bossen. Tot die tijd moeten we het in Berlijn doen met adviezen van het stadsdeelbestuur over hoe je moet omgaan met een wasbeer op zolder of een wild zwijn in de tuin.
> rd.nl/postuit