Geen betere Vriend
Openbaring 1:17a
„En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten en Hij legde Zijn rechterhand op mij.”
„’t Geweten voelde zijn schuld en ’k achtte mij verloren; ik zag mijn zonden, Zijn hand, mijn kwaad Zijn voet doorboren.” Dat is het ontzaglijk gezicht waarop het berouw wordt geboren: „Alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben, en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven.”
Als de Heere ons bezoekt, dan vernedert Hij ons, dan neemt Hij alle hardheid van onze harten weg en dan leidt Hij ons aan de voeten van de Zaligmaker. Toen de Heere ons voor de eerste maal des nachts bezocht, toen was het ons te moede, zoals de heilige apostel Johannes, toen de Heere hem bezocht op het eiland dat Patmos genaamd wordt. Hij zegt ons: „En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan zijn voeten.” Ja, juist dan, als wij beginnen te zien dat Hij onze zonden voor ons heeft weggedaan en onze schuld door zijn lijden en sterven van ons heeft weggenomen, dan gevoelen wij ons zo beschaamd en verlegen, dat het ons toeschijnt dat we nimmer weer opwaarts kunnen zien, omdat wij onze beste Vriend zoveel wreedheid, zoveel grievende jammer hebben aangedaan. Het is voorwaar geen wonder indien wij dan zeggen: „Het is waar dat Hij mijn zonden die vele waren, vergeven heeft, maar ik kan ze mijzelf nooit vergeven. Hij maakt mij levend en ik leef in Hem.”
C. H. Spurgeon, predikant te Londen
(”Totdat Hij komt”, 1896)