Hoogleraar: Stikstofbeleid „rechtsstaat op zijn kop”
Het stikstofbeleid van het kabinet is „in een rechtsstaat de wereld op zijn kop” volgens hoogleraar staatsrecht Paul Bovend’Eert.
De rechtsgeleerde van de Radboud Universiteit Nijmegen betoogt in een opiniestuk in het NRC dat het beleid ten onrechte vooruitloopt op een wetswijziging die nog niet is doorgevoerd en waarvan ook niet zeker is dat daar een parlementaire meerderheid voor zal zijn.
In de huidige Wet natuurbescherming staat dat 74 procent van de beschermde natuurgebieden die gelden als „stikstofgevoelig” uiterlijk in 2035 niet meer aan te hoge stikstofconcentraties mag worden blootgesteld. VVD, D66, CDA en ChristenUnie hebben afgesproken dat doel vijf jaar naar voren te halen, dus naar 2030. De wetswijziging waarin dat wordt geregeld „zal naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend”, schreven de ministers Christianne van der Wal (Natuur en Stikstof) en Henk Staghouwer (Landbouw) vorige week in antwoord op Kamervragen van Pieter Omtzigt.
In de tussentijd heeft het kabinet provincies al aan het werk gezet om de aangescherpte stikstofdoelen te halen. „Het gevolg van deze aanpak is dat de overheid allerlei besluiten gaat nemen, die op dat moment niet overeenstemmen met de wet die aan die besluiten ten grondslag ligt”, zegt Bovend’Eert hierover. „Hoe zal de rechter hierop reageren als hem wordt voorgelegd dat overheidsbesluiten een wettelijke grondslag missen?” vraagt hij zich af in zijn artikel.
De hoogleraar voegt eraan toe dat de ministers verplicht zijn zich aan de wet te houden. „Als zij willens en wetens de wet schenden, maken zij zich schuldig aan een ambtsmisdrijf in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Dat de wet op termijn mogelijk gewijzigd wordt, is daarbij geen excuus. Zijn de beide bewindslieden zich hiervan bewust? Dit alles kan, kortom, toch niet de bedoeling zijn?”