Jonge Peruanen slechts vervuld van één wens: naar de VS
In totaal bevinden zich 46 Nederlanders in Peruaanse gevangenissen. Ze zitten verspreid over alle zes de inrichtingen in en rond Lima. Het betreft hier in alle gevallen ”burriers” oftewel lastdieren (het woord is een samentrekking van burro (ezel) en courier). Je hebt niet veel fantasie nodig om dat in verband te brengen met drugssmokkel.
De leeftijden van de Nederlanders variëren van 20 tot 60 jaar. De omstandigheden in de cel zijn bedroevend. „Het verschil met Nederland is dat het gevangenisleven in Peru veel socialer is”, zegt ds. L. W. Smelt, net terug van een reis naar Peru.
In de gevangenissen van Peru worden overigens meer verdovende middelen verhandeld dan daarbuiten. Het is een keiharde samenleving, daar tussen die vier muren, maar het absurde is dat de gedetineerden meer aan elkaar hebben en dat ze overdag mogen lopen. Ds. Smelt, die namens de Stichting Epafras de Nederlandse celbewoners in Peru bezocht: „De gevangenis is net een bril waardoor je naar de onderkant van de samenleving kijkt. Je ziet daar het scherpst wat er allemaal mis is. Het aantal gevangenen in Peru groeit enorm, maar in de gevangenissen worden mensen meestal crimineler dan ze al waren. Het is een verziekte samenleving. Reclassering is er voor Peruanen niet, dus er is geen toekomst. Je bent getekend voor het leven en je valt na je vrijlating meestal weer terug in het circuit. Gelukkig zijn er ook die geleerd hebben van hun straf en in Nederland echt aan een nieuwe etappe van hun leven willen beginnen.”
Ds. Smelt heeft wat met Peru. Van 1982 tot 1992 werkte hij als predikant in Lima, uitgezonden namens de Gereformeerde Zendingsbond (GZB). In die periode ontstonden banden voor het leven tussen zijn gezin en de bewoners van het Andesland. In 1997 en in 2003 bracht ds. Smelt opnieuw een bezoek aan Peru, en nu blaast hij op zijn studeerkamer uit van een derde bezoek. Hij gaf een week les aan Peruaanse predikanten. Ook ging hij via de Stichting Epafras aan de slag in de Peruaanse gevangenissen. Ds. Smelt noemt dit vakantiewerk, met de nadruk op werk, iets waarvoor zijn huidige kerkelijke gemeente De Bilt hem graag tijd geeft. „Je bent de gringo, een buitenlander, die toch een teken van hoop is.”
Over het verleden: „De warme ontvangst betekent dat je daar echt geland bent en stevige banden met de mensen hebt gekregen. Samen heb je stenen opgestapeld voor de bouw van een kerk, met elkaar heb je gebeden en het leven gedeeld. Het was tussen 1982 en 1992 een moeilijke tijd in Peru. Het terrorisme van Lichtend Pad vierde hoogtij. Twee keer ging het geld over de kop. De oude sol devalueerde met 1000 procent en maakte plaats voor de inti, en van de inti kwam de nieuwe sol.”
Maar na magere jaren kwamen geen vette. De predikant maakt zich zorgen over Peru. De trek naar de stad gaat maar door. „Het barst er van de jeugd. Zestig procent van de stedelingen is onder de 25 jaar. Iedereen zoekt in de stad een school, een opleiding, gezondheidszorg en een baan. Dat alles moet betaald worden en er zijn nauwelijks banen. Het leven van de Peruaan draait vooral om baantjes en de handel.” Ondertussen gaat het steeds slechter met de economie. „Het salaris van een leraar aan een staatsschool was in 1992 120 dollar per maand, en dat is het nog. De staatsscholen zelf zijn ronduit slecht. Er zijn nauwelijks onderwijzers die in het binnenland aan de slag willen. Jongeren zijn slechts vervuld van één wens: weggaan, via Mexico naar de Verenigde Staten. Ze hebben in Peru geen enkele toekomst. Studeren wordt als erg belangrijk beschouwd, maar de wanhopige vraag dringt zich op: Waar doe je het voor?”
In 1997 werd ds. Smelt niet al te zachtaardig beroofd in een sloppenwijk van de hoofdstad Lima, waar hij zich vroeger veilig waande. Sindsdien is hij extra alert. „De criminaliteit neemt zienderogen toe.” Aan de groei van Lima lijkt geen einde te komen. „Het verkeer is alleen nog maar toegenomen. Je ziet meer auto’s, meer taxi’s, en er zijn legio afgestudeerden die geen baan vinden en taxichauffeur in Lima worden. Iedereen heeft inkomsten nodig. Er is weinig industrie. Je kunt gerust stellen dat de economische situatie voor de armen steeds schrijnender is geworden. Het is heel normaal dat werknemers het moeten doen met kortlopende contracten zonder voorzieningen als pensioen. Ik dacht destijds dat 1992 een dieptepunt was - met terroristen die lichtmasten opbliezen, en een bankroete staat. Maar nu is de situatie nog slechter geworden. Vandaar dat de mensen weer gaan roepen om Fujimori, de sterke man die het beter heeft gedaan dan de huidige sterke man, Toledo.”
Toledo krijgt het nog wel voor elkaar de devaluatie te beteugelen. Maar daarmee houdt het dan ook op. „Hij laat veel producten invoeren, waardoor de staat deviezen binnen krijgt. De andere kant van de medaille is dat je eigen nationale industrie eraan gaat. Het tragische is dat Peru in de periferie zit van het globaliseringsproces en dat zo’n relatief kleine economische macht naar de pijpen moet dansen van de groten. De markteconomie is allesbepalend. De groten mogen steeds meer invoeren in de kleine landen; andersom is in theorie wel steeds meer mogelijk, maar de kleine economieën hebben er geen kans toe omdat ze de nationale industrie niet ontwikkeld hebben. Peru heeft heel veel katoen, maar de fabrieken zijn nagenoeg allemaal op de fles gegaan nu China in Peru een belangrijke afzetmarkt heeft gevonden.”
Iedereen moppert op de regering van president Toledo. Smelt dist een waar gebeurde anekdote op. Een afgevaardigde van het parlement moest bij zijn aantreden zweren bij God en het vaderland: Dios y la Patria. Maar hij versprak zich en zwoer bij Dios y la plata (het geld)… De grote sector in Peru is de handel, en dan vooral de tussenhandel. Alleen de grote jongens verdienen veel. Ds. Smelt begrijpt dan ook niet hoe mensen het hoofd boven water houden. „Iedereen heeft geld nodig en in de handel zijn de marges klein. Het centralisme is niet te stuiten: alleen Lima voorziet in zorg, onderwijs en banen. Dus gaat de trek naar de stad door, eindeloos. Je wordt er echt down van als je dit ziet.”
Dat heeft zijn weerslag op het kerkelijk leven. „Predikanten en gemeenteleden kunnen zich geen vrije zaterdag meer veroorloven. Anders verliezen ze hun baantje. Er is daardoor verharding. Het is overleven. De middenklasse, waar traditioneel de protestanten in Peru sterk in vertegenwoordigd zijn, valt door de bodem. Het is moeilijk vol te houden. Groei is er voor de evangelische beweging nog wel, met 10 procent. Het wordt in Peru nu gewoner om ”evangélico” te zijn. Het gaat om de volharding, en dat gaat met strijd gepaard. Als je niet weet hoe je de volgende week moet rondkomen, is dat een geloofsbeproeving. Dan moet je niet gemakkelijk praten vanuit je westerse stoel, maar erkennen dat het moeilijk voor ze is.”
Helaas doen ook sommige protestanten in Peru mee aan praktijken als maffia en drugs. „Ze zijn dus net zo hypocriet als de katholieken…; geen haar beter, en dat vraagt ootmoed en zelfkritiek. Het is in een dergelijke maatschappij, waar de verleidingen op de loer liggen, heel moeilijk te blijven streven naar rechtvaardigheid en heiligheid. Maar als je niet toegeeft, heeft dat wel heel veel uitstraling naar buiten toe.”
Als reactie daarop dreigt het gevaar van een naar moralisme neigende prediking. „Hier komt geen bekering uit voort. Ik vind overigens dat jammeren over de toestand nooit de hoofdinhoud mag worden van het Evangelie. We moeten ons niet laten overwinnen door het kwade, maar laten we het goede behouden. De hoop heeft het laatste woord en niet de wanhoop.”
Zelf komt Smelt na zo’n bezoek altijd rijker terug. „Je merkt dat het Evangelie niet zomaar een verhaaltje is, een ballon die uit elkaar spat, nee het doet wat met mensen. Te midden van zo’n dramatische situatie is er meer nodig dan het platte vlak van onze dagelijkse struggle for life. Je geloofsleven leeft er helemaal van op als de vrouw die vorig jaar in de vrouwengevangenis de meest hopeloze indruk maakte, je nu vertelt dat ze de Bijbel is gaan lezen, tot bekering is gekomen, zich heeft laten dopen in de gevangenis en contact heeft gezocht met haar zoontjes, die ze aan hun lot overliet toen ze in Nederland in de goot was terechtgekomen. Dat ga ik met Kerst verkondigen: het Evangelie dat getuigt van Gods werk is sterker dan alles wat wij als mensen verknald hebben. De gegronde hoop, die God geeft, bemoedigt ons en doet ons volharden. Zelfs in de meest hopeloze situaties.”