Het geheime verzet van Japan helpt Noord-Koreanen
Chiune Sugihara, de Japanse consul in Litouwen, redde in 1940 het leven van 10.000 joden, acht keer zo veel als de veel beroemdere Oskar Schindler. Dezelfde zucht naar rechtvaardigheid die de Japanse diplomaat ertoe bewoog officieel Japans beleid te schenden, leeft ook vandaag de dag. In diep geheim zet een onbekend aantal Japanners regelmatig hun vrijheid op het spel om Noord-Koreaanse vluchtelingen in China te helpen. Chinese en Noord-Koreaanse agenten hebben de jacht op hen geopend.
De toen 57-jarige Hiroshi Kato lag op 30 oktober 2002 te slapen in een hotel in de Chinese stad Dhalian in de provincie Liaoning toen hij plotseling ruw werd gewekt. In zijn kamer stonden vijf mannen. „Wij zijn van de Chinese geheime dienst”, zei een van hen herhaaldelijk. „Versta je dat?” „Ik was totaal verrast”, herinnert Kato zich. „Ik had mijn deur nog wel op slot gedaan en ineens gaat het licht aan en staan er vijf mannen in de kamer.” Het was middernacht, Kato kreeg geen kans iemand in te lichten. „Sta op, kleed je aan en pak je spullen”, werd hem ruw bevolen.
Kato was in China voor de Japanse organisatie Life Funds for North Korean Refugees (LFNKR). Hij leverde er geld en kleding af voor Noord-Koreaanse vluchtelingen. Volgens schattingen schuilen er tussen de 100.000 en 300.000 Noord-Koreanen in China, vaak in hopeloze omstandigheden. Geen geld, geen dak boven het hoofd; ze hebben enkel de kleding die ze dragen. Elke dag vrezen ze voor hun vrijheid. China speurt actief naar vluchtelingen en zendt hen terug naar Noord-Korea. Een groot aantal wacht daar een zekere dood in strafkampen.
China heeft weinig sympathie voor degenen die Noord-Koreaanse vluchtelingen helpen. Het land heeft sinds 1986 bovendien een verdrag met Noord-Korea om gevangenen uit te leveren. Kato was zich hier maar al te bewust van. „Het was echt angstwekkend. Ze konden me laten verdwijnen.”
Kato werd naar een gebouw in de bergen gereden. Hij vroeg of ze een arrestatiebevel hadden. „Dat doet er niet toe”, werd hem verteld. „Dat maakte me echt bang.”
De volgende dag begon het verhoor. Steeds weer werd hem gevraagd waarom hij in China was. „Om kleding te leveren voor Noord-Koreaanse vluchtelingen”, vertelde hij hun keer op keer. „Vertel me de waarheid”, snauwde zijn ondervrager hem toe.
Acht maanden eerder waren 25 Noord-Koreanen de Spaanse ambassade in Peking binnengerend en hadden om hulp gevraagd. De Chinese geheime dienst was er nu van overtuigd, overigens onterecht, dat Kato een sleutelpersoon was.
Na enkele uren trokken de agenten een witte zak over zijn hoofd en duwden hem een auto in. Vervolgens vervoerden ze Kato per vliegtuig naar Chang Chun, de hoofdstad van de provincie Jilin, waar ze hem overleverden aan een belangrijker bureau van de Chinese geheime dienst. Chang Chun is tevens de stad waar de Noord-Koreaanse SSA (State Security Agency) het meest actief is.
Toen vele uren later de zak van zijn hoofd werd genomen, bleek Kato in een grote kamer te staan. „De ramen waren gesloten, de gordijnen dicht, ik kon niet buiten zien hoe laat het was en begon mijn gevoel voor tijd te verliezen.”
Kato werd geketend aan een stoel. „Ik kon zelfs niet opstaan.” Voor de volgende zes dagen zou hij deze stoel enkel verlaten voor het toilet, slechts drie keer per dag. Kato was totaal niet gekleed voor het ijskoude winterweer van Chang Chun, een van de koudste steden in China. Er was nauwelijks verwarming. „Ik had het ijskoud. Ik rilde van de kou. ’s Nachts was één hand geketend aan mijn stoel, met mijn andere hand wreef ik die hand de hele nacht om die warm te houden. Aan slapen kwam ik niet toe.” Niet dat dit mogelijk was in zijn ongemakkelijke houding in de stoel.
De geheime dienst verhoorde Kato van ’s morgens acht uur tot midden in de nacht. De eerste dag tot twee uur ’s morgens. „Ik zei dat ik wilde gaan liggen, maar ze negeerden me.” De tweede dag ging het verhoor door tot aan vier uur ’s morgens. „Ik kreeg vrijwel geen tijd om te slapen.” Vanaf de vierde dag hield het verhoor om één uur ’s nachts op. Een hoge piet uit Peking woonde het verhoor bij. „Ze waren ervan overtuigd dat ik een belangrijk persoon was.”
In Japan was Kato inmiddels groot nieuws. Afgesproken was dat hij driemaal per dag het kantoor van LFNKR in Tokio zou bellen. Toen zijn medewerkers op 31 oktober niets van hem hoorden, lichtten ze de pers en de autoriteiten in. Zelfs op 3 november, vier dagen na Kato’s arrestatie, vertelden de Chinese autoriteiten aan het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken dat er geen Japanner was gearresteerd in of nabij Dalian. Men vreesde het ergste. Kato was totaal verdwenen.
„Tijdens het verhoor zei de agent herhaaldelijk dat China me kon uitleveren aan Noord-Korea. Als ze dat hadden gedaan, had ik zeker zelfmoord gepleegd.”
Op 6 november hield het verhoor plotseling om zes uur ’s avonds op. Zijn verhoorder ging op een bureau zitten en keek hem aan. „Morgen ga je terug naar Japan”, zei hij. Vervolgens werd een tafel vol gezet met voedsel en bier. Kato had zes dagen lang 24 uur per dag in een stoel gezeten. Hij had totaal geen eetlust en kreeg niets door zijn keel.
Wel begon hij zich te ontspannen. „Ik dacht dat het eindelijk afgelopen was.” Maar om acht uur begon er weer een verhoor. Dit eindigde echter reeds na twee uur en voor het eerst in een week kreeg hij weer een bed om in te slapen. De volgende morgen werd hij op een vliegtuig naar Osaka gezet.
Kato heeft relatief geboft. LFNKR-medelid Takayuki Noguchi (33) zat dit jaar acht maanden in een Chinese cel. De Chinese geheime dienst arresteerde hem toen hij probeerde twee Noord-Koreanen te helpen om uit China te vluchten. Zij werden teruggestuurd naar Noord-Korea. Een van hen werd geëxecuteerd na repatriatie.
Ondanks deze twee tegenslagen is LFNKR nog altijd enorm actief. Het heeft inmiddels 150 vluchtelingen geholpen en zendt jaarlijks zo’n 48 ton aan voedsel en grote hoeveelheden kleding. Maar meer dan voedsel en kleding levert LFNKR hoop aan berooide Noord-Koreanen.