Prof. Van Houwelingen, een Bijbeluitlegger die graag vraagtekens zet
Twintig jaar lang deed hij onderzoek naar het Nieuwe Testament. Vrijdag neemt prof. dr. P. H. R. van Houwelingen afscheid als hoogleraar aan de Theologische Universiteit Kampen | Utrecht. „Een toptekst heb ik niet. Ik ben te veel exegeet om het met een losse tekst te doen.”
Van de woorden ”historische kritiek” houdt prof. Van Houwelingen niet. Liever geeft hij Bijbelteksten „de ruimte”, geeft hij aan, „om zélf hun zegje te doen.” Tijdens het gesprek in de woonkamer van zijn huis in Kampen staat hij af en toe op uit zijn stoel om een boek uit de kast te halen. Om iets te verduidelijken, of om te weten hoe het precies in de Bijbel staat.
Prof. Van Houwelingen weet zich nog steeds een leerling van prof. dr. J. van Bruggen, die hij in 2002 opvolgde als hoogleraar Nieuwe Testament. „Ik kijk nog altijd op een historische manier naar teksten, en dat in het gereformeerde spoor. Dus niet kritisch. Wel heb ik de laatste jaren meer oog gekregen voor de literaire gestalte van de Bijbel. Ik ben er trots op dat twee gepromoveerde leerlingen na mijn emeritaat in deze lijn verdergaan. Dat zijn in zekere zin de kleinkinderen van Van Bruggen.”
Het onderzoek naar Paulus nam wereldwijd een enorme vlucht. U richtte zich meer op Petrus en de andere apostelen. Waarom?
„In het themadeel over de apostelen in het Commentaar op het Nieuwe Testament heb ik me vooral beziggehouden met Hebreeën, de katholieke brieven –van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas– en Openbaring. Deze katholieke brieven zijn een beetje onderbelicht, omdat het om verschillende schrijvers gaat. Je kunt een theologie van Paulus proberen te ontwerpen, maar voor een theologie van Petrus heb je veel minder materiaal.
Ik vind het mooi dat de katholieke brieven bepaalde dingen net iets anders belichten dan Paulus. Zo heb ik geprobeerd deze brieven te verbinden met de kerk van Jeruzalem. Petrus en Johannes behoren tot de twaalf discipelen; Jakobus en Judas zijn broers van Jezus. Wat hen verbindt, is dat ze voor de komst van Paulus de bekendste mensen in de kerk van Jeruzalem waren. Naar ons idee heeft Paulus hen overvleugeld, omdat hij zo veel brieven heeft geschreven. Maar in die tijd was Petrus de grote man. Kijk maar naar het apostelconvent in Handelingen 15. Paulus zou trouwens meteen toegeven dat hij een nakomertje was.
Dan zie je tegelijk iets van de Joodse kant van het christendom. Als de Joods-christelijke gemeente bidt, heeft ze het over „Uw heilige knecht Jezus.” Wij zijn gewend om over Jezus als Gods Zoon te spreken. Maar hier zie je een verbinding met de profetieën van Jesaja en de avondmaalsgebeden in het vroegchristelijke geschrift Didachè.
Tot aan het begin van de tweede eeuw vormden de Joods-christelijke gemeenten –in ieder geval getalsmatig– een factor van betekenis. Ze zijn een deel van onze identiteit. De christelijke kerk is niet denkbaar zonder haar Joodse wortels. En als we naar de toekomst kijken: de namen van de twaalf stammen staan op de poorten van het hemelse Jeruzalem. Wil je daar binnenkomen, dan zul je als het ware door Israël heen moeten gaan.”
U was bestuurslid van Yachad, de Israëlorganisatie binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV). Veel aandacht voor het Joodse volk was er niet binnen uw kerkverband.
„De vervangingsleer, de gedachte dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen, leeft nog vrij breed binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Niet zozeer onder predikanten; wel bij ‘gewone’ mensen in de kerk. Dat heeft te maken met de invloed van Abraham Kuyper, die een vervangingstheoloog was.
Ik heb geprobeerd wat tegengas te geven. Kort gezegd: Jezus is de vervulling van Israël. Er is geen afzonderlijke weg voor het Joodse volk om behouden te worden; mensen kunnen alleen gered worden door Jezus. Of je dat bekering of wending wilt noemen, is een andere vraag.”
Bij het verschijnen van uw commentaar op Timotheüs en Titus in 2009 zei u voorzichtig ruimte te zien voor vrouwen in het diaconaat. Acht jaar later stelden de GKV alle ambten open voor vrouwen. Hoe kijkt u daar tegenaan?
„Ik kan niet ontkennen dat ik een bepaalde rol in deze ontwikkeling heb gespeeld. Ik maakte deel uit van het deputaatschap man/vrouw, dat door de synode van Harderwijk in 2011 was ingesteld om de plaats van mannen en vrouwen in de kerk te bestuderen. Met als conclusie dat we, in lijn met Paulus, de voortgang van het Evangelie niet mogen belemmeren. Wie de teksten in Korinthe, Timotheüs en Efeze goed leest, ziet dat het in die tijd onbestaanbaar was dat een vrouw –los van haar man– in de gemeente het hoogste woord zou voeren.
Wat zou Paulus nu, 2000 jaar later, hebben gezegd? Tegenwoordig ligt het totaal anders: het is onbestaanbaar dat een vrouw in de kerk niet hetzelfde zou mogen doen als een man, puur omdat ze vrouw is. Je moet dus de verschillende situaties in rekening brengen. Zo kwamen we als deputaatschap tot de conclusie dat de openstelling van de ambten binnen de bandbreedte van het gereformeerde denken past.
De synode van Ede in 2014 schoot in de stress. Ons rapport ”Mannen en vrouwen in dienst van het Evangelie” heeft het dan ook niet gehaald. Vervolgens hebben anderen geprobeerd de teksten anders te lezen; dat Paulus het allemaal niet zo streng bedoeld heeft als hij over vrouwen schrijft. Dat leidde toch tot de openstelling van de ambten voor vrouwen, maar in die manier van Bijbeluitleg kan ik niet meekomen.
Ik vond het teleurstellend hoe krampachtig er destijds is gereageerd op een deputaatschap dat nota bene door de vorige synode was ingesteld. Alsof we een gevaar voor de kerk waren. Je stelt je hele leven in dienst van de kerk, schrijft diverse Bijbelcommentaren, werkt naar eer en geweten mee aan een deputatenrapport – en dan zo veel wantrouwen. Het gaf wel voldoening dat Almatine Leene me in 2020 vroeg om haar, als eerste vrouwelijke predikant in de GKV, te bevestigen.”
Hecht u niet te veel waarde aan de huidige tijd in de uitleg van Bijbelteksten?
„Omgekeerd geldt hetzelfde: hechten we misschien niet te veel waarde aan wat Paulus in een bepaalde situatie heeft geschreven en is de tijd niet zó veranderd dat je dat in rekening moet brengen? In beide gevallen neem je een hermeneutische beslissing, dus ook als je teksten letterlijk neemt en al Paulus’ opdrachten strikt uitvoert.
In dezelfde Timotheüsbrief waarin Paulus spreekt over het zwijgen van vrouwen, zegt hij dat weduwen onder de zestig jaar moeten hertrouwen en kinderen krijgen. Ik ken geen predikant die dat tegenwoordig zou adviseren.
Dit heeft niets te maken met nieuwe of oude hermeneutiek, maar met de vraag: hoe lees je de Bijbel en hoe pas je die toe in de huidige tijd?”
Kan de toepassing van een Bijbeltekst wel zo gemakkelijk door de huidige lezer worden bepaald?
„Kijk, we houden ons ook niet meer aan het gebod van het apostelconvent om geen vlees met bloed erin te eten. Dat was in die context belangrijk. Nu moet je de betekenis ervan zien: waar ging het om? Dat je wegblijft van de afgoden. Dat is de les voor ons. Je kunt gerust een biefstukje eten, maar je moet geen Boeddhabeeld in de tuin zetten, om maar iets te noemen.
We staan daarin altijd in het krachtenveld van de Geest. Om een beeld van de Britse theoloog N.T. Wright te gebruiken: God geeft Zijn openbaring mee in een Boek, maar dat is niet alles: Hij werkt in de geschiedenis. In het grote drama van de geschiedenis is een aantal bedrijven achter de rug; we zijn nu in het laatste stuk. We hebben het verslag van de vorige bedrijven, weten hoe het afloopt en zijn aan de beurt om onze rol te spelen in het verhaal van God. Door ons heel goed te verdiepen in de Bijbel, het script, door naar elkaar te kijken en door te letten op de grote Regisseur, God Zelf.
De canon van de Bijbel is afgesloten en normatief. Het is Pinksteren geweest. De vervulling met de Geest is er niet om de Bijbeltekst opzij te schuiven, maar wel om er betekenis aan te geven in een andere tijd. Hoe meer de samenleving seculariseert, hoe meer er afstand komt tussen onze manier van leven en wat we op bepaalde punten in het Nieuwe Testament lezen.”
Uw geloofsbeleving is in de loop der jaren veranderd, zei u bij uw 40-jarig ambtsjubileum in 2020. Hoe komt dat?
„Ja, dat klopt, en ik denk niet dat ik daarin de enige ben. Ik ben sowieso nooit zo’n geharnaste vrijgemaakte met een vastomlijnd geloof geweest. Dat heeft met mijn achtergrond te maken, denk ik. Mijn vader kwam uit de Nederlandse Hervormde Kerk en werd vanwege mijn moeder gereformeerd. Thuis werd er nooit op andere kerken afgegeven of zo. En misschien dat ik door mijn wetenschappelijke instelling achter alles vraagtekens zet en me nooit thuis voelde bij het strakke vrijgemaakte denken.
Toen ik pas predikant was, was het gebruikelijk om bij de Tweede Kamerverkiezingen voor het GPV te bidden. Dat wilde ik niet. Gelukkig had ik een verstandige kerkenraad, die zei: „Bid dan maar voor de christelijke politiek.” In een andere gemeente was dit misschien wel helemaal fout gegaan.”
U liep voorop in het zoeken naar eenheid met de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK).
„Ik ben heel blij met de fusie van de GKV en de NGK volgend jaar. Als jongetje van 12, 13 jaar maakte ik in de jaren zestig de breuk mee. Mijn vader was voorzitter van de kerkenraad en het enige wat ik me daarvan herinner, is dat hij altijd met hoofdpijn thuiskwam. Hij probeerde zo lang mogelijk de boel bij elkaar te houden.”
U gaat met emeritaat, de TUK verhuist naar Utrecht. Daarmee verdwijnt op termijn de theologie uit Kampen. Jammer?
„Ik vind het allereerst jammer dat het in 2017 niet is gelukt om samen met de Theologische Universiteit Apeldoorn de Gereformeerde Theologische Universiteit te vormen. Als dat wel het geval zou zijn geweest, had ik een verhuizing van beide instellingen naar Utrecht toegejuicht.
Bij de verhuizing van alleen de TUK heb ik gemengde gevoelens. Vanuit bestuurlijk oogpunt begrijp ik het goed; de huidige gebouwen in Kampen zijn niet toekomstbestendig. Maar ik zie ook risico’s: dat je als kleine universiteit in het grotere geheel verdwijnt, dat studenten in Utrecht geen kamer kunnen vinden. Het merk Kampen, dat internationaal goed ligt, verliest aan waarde.
Aan de andere kant zijn er meer mogelijkheden om samen te werken met andere faculteiten. Studenten geschiedenis kunnen bijvoorbeeld gemakkelijker een module theologie volgen.
Maar ja, Kampen, met twee treinstations, is ook niet het einde van de wereld.”