Uw getuigenissen
Psalm 119:14
„Ik ben vrolijker in de weg van Uw getuigenissen dan over alle rijkdom.”
Augustinus belijdt dat hij voor zijn bekering geheel geen vermaak had in Gods Woord. Zijn trotse hart wilde zich niet buigen onder de nederige uitdrukkingen daarvan. Na zijn bekering was hij opgenomen met de schoonheid en uitnemendheid van de Schrift, maar voor zijn bekering zag hij geen waardigheid en zoetigheid daarin. Politianus (hoewel een groot scholasticus, evenwel een atheïst of godloochenaar) bekent godslasterlijk dat hij zijn tijd nooit kwalijker besteed had, dan door het lezen van de Schrift. Van Plato wordt verhaald, dat toen hij Genesis 1 gelezen had, zei: „Deze mens zegt veel, maar bewijst niets.” Waar zullen wij een mens vinden „die Gods Woord naar behoren acht, het prijst boven goud, ja boven het fijnste goud, die zich verblijden in het Woord Gods als over alle rijkdom” (Psalm 119:14)? Zij die tot God om recht kunnen roepen en zeggen met David: „Ziet mij aan Heere! Dat ik Uw bevelen liefheb” (Psalm 119:159). En: „Hoe lief heb ik Uw wet, Heere! Zij is mijn betrachting de ganse dag” (Psalm 119:97). Er zijn mensen die zich in alle dingen kunnen vermaken, behalve in God, Zijn Woord en Zijn bevelen. Zij kunnen zich vermaken in Gods schepselen, maar niet in de inzettingen van God. Zij kunnen zich vermaken in de gaven van God, rijkdom, gezondheid en eer. Maar zij kunnen zich niet vermaken in de God van deze gaven.
Edmund Calamy, predikant te Londen
(”De ark van de vromen”, 1658)