Vrijheid van godsdienst is in Turkije nog ver te zoeken
De EU-lidstaten nemen morgen een beslissing over het aangaan van toetredingsonderhandelingen met Turkije. De positie van de christelijke kerken in Turkije kan een obstakel vormen, maar het is zeer de vraag of dit het geval zal zijn. „De secularisatie in het Westen is zo ver doorgevoerd dat niemand in Europa zich meer om deze zaak bekommert.”
Toch zou het moeten gebeuren, oordeelt dr. Otmar Oehring, want „Turkije is nog ver verwijderd van volledige vrijheid van godsdienst.” Oehring is hoofd van de afdeling mensenrechten van de rooms-katholieke missieorganisatie Missio in Aken. Al jaren volgt hij het wel en wee van de kerken in Turkije op de voet.
Dr. Oehring maakt onderscheid tussen aan de ene kant godsdienstvrijheid in Turkije in het algemeen en aan de andere kant de positie van de niet-islamitische minderheden in dat land. „De vrijheid van godsdienst is door de grondwet gegarandeerd. Maar dat betreft de individuele vrijheid van godsdienst. Dat wil zeggen, ieder individu is vrij in de uitoefening van zijn religie. Het wordt problematisch als iemand het met anderen wil doen.
Het Turkse presidium voor godsdienstzaken staat één bepaalde vorm van de soennitische islam voor. Alle andere groepen zijn wettelijk niet erkend en krijgen dus ook geen staartsteun.”
De Duitser noemt als voorbeeld Milli Görüs. „Dat is in Nederland en Duitsland de grootste Turkse islamitische groep en zij vertegenwoordigt een stroming binnen de islam die dicht bij de Turkse regering staat. Maar in Turkije wordt Milli Görüs niet erkend en daarom bestaat ze officieel niet en heeft ze ook geen rechtsstatus.”
Andere groepen in Turkije die net zo min worden erkend zijn de islamitische orden en de alevieten. Bij de alevieten gaat het om een grote groep. Volgens Oehring is van de Turkse bevolking naar schatting 20 procent alevitisch. „Omdat de alevieten in meerderheid links stemmen, onderneemt de Turkse regering toenaderingspogingen. Sommige alevieten zijn daar gevoelig voor, maar de meerderheid niet.”
Het gegeven dat een soennitische vorm van de islam door de staat wordt erkend en gesteund staat volgens Oehring haaks op het principe van scheiding van kerk en staat. „Turkije noemt zich een laïcistische staat, maar is het in feite niet. Dat één stroming door de overheid wordt gedragen betekent niet dat de overheid zich automatisch tegen de andere islamitische stromingen keert.
In het verleden zijn er vervolgingen van bepaalde islamitische groepen geweest, maar je ziet nu dat ze gewoon deel uitmaken van de maatschappij. Veel Turkse parlementariërs behoren zelf tot de een of andere islamitische minderheid die officieel niet wordt erkend. Men kan dus niet zeggen dat deze groepen geen invloed hebben omdat ze geen rechtsstatus bezitten.”
De rechtspositie van de niet- islamitische minderheden is vastgelegd in het Verdrag van Lausanne (1923). Dr. Oehring: „Door het verdrag worden drie groepen erkend: de Armeniërs, de Grieken en de joden. In 1925 zijn daar de Bulgaren bijgekomen. Niet-erkende groepen betreffen bijvoorbeeld de Syrisch-orthodoxen en de rooms-katholieken. Daarover merkt de Turkse staat op: „Deze groepen zeiden in 1923 dat ze geen minderheid waren.”
Geen mens weet of dat werkelijk zo is. Ik geloof dat het eerder een sprookje is. Als je Syrisch- orthodoxen en rooms-katholieken vraagt wat ze zijn, zullen velen aangeven dat ze Turks zijn. Maar waarom doen ze dat? Als ze ervoor uitkomen dat ze lid zijn van een minderheid worden ze onderdrukt. Als ze zeggen dat ze Turks zijn, is de situatie voor hen iets beter. Niet werkelijk beter, iets beter.”
Ook de door het Verdrag van Lausanne erkende niet-islamitische groepen kennen problemen. „Op grond van hun erkenning zouden deze kerken openbare rechtslichamen moeten zijn, maar dat zijn ze niet. Dus in Turkije heb je de merkwaardige situatie dat alle niet-islamitische minderheden voor de wet niet bestaan, zelfs de door Lausanne erkende groepen niet.”
Hier vloeien voor de christelijke kerken tal van problemen uit voort „die als de Europese staats- en regeringsleiders in Brussel bijeenkomen nog altijd niet zijn opgelost.” Oehring noemt als voorbeeld de rooms-katholieke kerk met haar bisdommen en parochies. „In Turkije is een bisschop, maar die bestaat slechts als persoon. Voor de Turkse overheid bestaat hij niet als kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder. Ankara erkent bisdommen en parochies niet en dus ook niet degenen die aan het hoofd ervan staan. Als een parochie op grond van de demografische ontwikkelingen een kerk wil verkopen, gaat dat niet omdat de parochie niet bestaat.”
Een ander probleem betreft de registratie van onroerende goederen en giften die de Turkse staat de niet-islamitische minderheden heeft opgelegd. „Die verordening stamt uit 1936. Veel kerken waren daarvan in die tijd niet op de hoogte en hebben niets laten registeren. In 1974 besloot het hof van cassatie dat alles wat deze kerken niet hadden geregistreerd, te confisqueren.”
Bij de besprekingen tussen de EU en Turkije was deze confiscatie een punt van discussie. Oehring: „In de derde EU-harmonisatiewet hebben de Turken naar een oplossing gezocht, maar die is er in feite nog niet. Kerken kunnen nu bezwaar aantekenen tegen de confiscatie, maar of dat helpt? Zo’n vijftig kerken zijn in het niets verdwenen. Wat ermee is gebeurd, is niet opgehelderd.”
Problemen zijn er ook rond jonge evangelische kerken. „Wat is de status van deze kerken? Officieel hebben ze net als de andere kerken geen wettelijke status. Het gebeurt nogal eens dat deze kerken een winkel of woning huren en die als kerk gebruiken. Hangen ze op de muur bij de ingang een bord met daarop ”Evangelische gemeente” dan kunnen ze problemen krijgen. Dan kan de politiechef komen en zeggen: „Dat mag niet, dat is tegen het laïcisme.” Vervolgens kan hij het pand laten sluiten. Dat gevaar is nog altijd aanwezig.”
vraag (u14(Mensenrechtengroeperingen wijzen erop dat in Turkije geen kerken mogen worden gebouwd.
Dr. Oehring: „Je moet je allereerst afvragen: Wie wil een kerk bouwen? De meeste kerken groeien niet, dus er is geen behoefte aan. Aan de andere kant hebben de evangelische groepen ruimten nodig waar ze kunnen samenkomen. In de nieuwe bouwwet staat dat synagogen en kerken gebouwd kunnen worden. ”Gebouwd kunnen worden”, dat is een uitdrukking waarmee men alle kanten op kan.”
Oehring geeft een voorbeeld. „Een evangelische groep wil een kerk bouwen. De minister zegt: „Dan moet u een bouwvergunning aanvragen.” Maar hoe moeten ze dat doen? Ze kunnen geen aanvraag als kerk, vereniging of stichting indienen. Want die zijn verboden. Het komt er dus op neer dat ze feitelijk geen kerk kunnen bouwen.”
Een ernstige beperking voor de kerken is dat ze hun eigen geestelijken niet mogen opleiden. „In 1971 moesten het Griekse oecumenische patriarchaat en het Armeense patriarchaat hun seminaries sluiten. Dat gebeurde in het kader van de nationalisering van de particuliere en hogere scholen. Sindsdien hebben deze kerken geen eigen priesteropleiding meer.
Het Griekse patriarchaat had zijn opleiding op het Prinseneiland voor de kust van Istanbul. Het gebouw staat er nog altijd, maar mag niet als opleidingscentrum worden gebruikt. De Turkse overheid heeft voorgesteld de priesteropleiding te integreren in een Turkse school, maar dat wil het Griekse patriarchaat om begrijpelijke redenen niet. Het is terecht van mening dat de opleiding van geestelijken een interne aangelegenheid is. Maar daar wil de Turkse staat niet aan.”
Volgens dr. Ormar Oehring voldoet Turkije zolang deze problemen onopgelost zijn niet aan de criteria van Kopenhagen. „Daar moeten de EU-leiders zich over uitspreken. Maar het is de vraag of de hele problematiek de Europese staats- en regeringsleiders aan het hart gaat. De secularisatie is in Europa zo ver opgerukt dat er niemand meer is die zich om deze vragen bekommert. Voor de regering in Berlijn is het überhaupt geen thema. Als wij komen en zeggen dat er iets moet gebeuren op het gebied van godsdienstvrijheid is het: „Ja natuurlijk.” Maar in werkelijkheid maakt het ze niet uit.”
De vraag of met het aantreden van de Turkse premier Erdogan met zijn fundamentalistische achtergrond de invloed van de islam in Turkije is toegenomen, ligt volgens dr. Oehring gevoelig. „Bij mijn bezoek aan Turkije een paar weken geleden hoorde je het verhaal dat Erdogan de militairen terug wil sturen naar de kazerne. Dat krijgt hij voor elkaar in het kader van de EU-hervormingen. Dan volgt 17 december en kloppen de Europeanen Erdogan op de schouder en zeggen: „Dat heb je mooi voor elkaar en je krijgt je toetredingsonderhandelingen.” De populariteitscijfers van Erdogan zullen hierdoor in Turkije stijgen. Voor hem aanleiding nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Die zal hij glansrijk winnen. Met de tweederde meerderheid in het parlement kan hij dan de grondwet veranderen. Nu houdt president Sezer dat nog tegen. Maar als zijn termijn in 2007 afloopt zal er een islamist uit Erdogans eigen gelederen worden gekozen. Alle islamiseringsplannen die nu nog in de ijskast liggen, kunnen er dan uit worden gehaald.”
Oehring voegt eraan toe dat dit een mogelijk scenario is. „Iedereen die ik sprak zei het niet te verwachten, maar het ook niet uit te sluiten. In de Turkse media kom je het woord ”takkiye” regelmatig tegen, zeg maar ”anders”. Een moslim mag in het belang van de islam zich anders voordoen. Dat woord wordt in de Turkse liberale kranten gebruikt met betrekking tot Erdogan. Ze vragen zich af: „Meent hij werkelijk wat hij zegt?” Ze weten het niet.”