Spierwit haar na gedwongen evacuatie
Oorlog. Van huis en haard verdreven zijn. Niet weten hoe het met de achtergebleven familie is. En of je woning er nog wel staat.
De Russische aanval op Oekraïne deed Lena de Ronde-de Blonde (89) denken aan haar gedwongen evacuatie in 1944. „Toen de oorlog in Oekraïne begon, had ik het er dagenlang te kwaad mee. Ik dacht ook: Als het maar geen wereldoorlog wordt, zoals toen. Mijn kinderen zeiden dat ik maar beter niet steeds naar het nieuws kon kijken.”
Lena’s vader en haar oudste broer moesten op Schouwen-Duiveland blijven om voor de Duitsers te werken. Haar moeder moest met de andere drie kinderen van het eiland af. „Ze had geen grijs haar, maar werd toen in een paar weken tijd spierwit.”
Bang voor soldaten
Voorbij waren de redelijk zorgeloze kinderjaren in het arbeidershuisje buiten Noordwelle, tegenover de boerderij waar vader De Blonde werkte. „We gingen altijd lopend naar school. Op een dag konden we er niet in, want de Duitsers hadden het gebouw in beslag genomen. Huilend liepen we terug naar huis. Voortaan kregen we les in de consistorie van de kerk.”
Op de Armeense soldaten in het dorp hadden de kinderen het niet begrepen. De militairen hadden zo’n donker uiterlijk en zulke donkere ogen.
Lena en haar vijf jaar oudere broer stonden eens naar vliegtuigen te kijken toen hun vader snel naar buiten kwam: „Naar binnen; die gaan straks schieten.”
Nachtelijke overtocht
Begin 1944 besloten de Duitsers de kustgebieden van Zuid-Holland en Zeeland gedeeltelijk onder water te zetten –inundatie– om een eventuele invasie van de bevrijders te hinderen. De eilanden Tholen en Schouwen-Duiveland gingen grotendeels kopje onder, evenals Sint Philipsland, het oosten van Goeree-Overflakkee, Tiengemeten, het zuiden van Voorne-Putten en een deel van de Hoeksche Waard. Ook elders waren er inundaties.
Tienduizenden mensen moesten huis en haard verlaten. Ze konden maar weinig meenemen. Lena moest ook weg, met haar moeder, haar zus en een broer. Vader en de oudste broer moesten blijven. „Ik zie nog voor me hoe ze ons uitzwaaiden op het tramstation in Noordwelle. Vader met zijn petje op, mijn broer met ons hondje op zijn arm, want dat mocht ook niet mee.”
Onderin een vrachtboot maakten de evacués de tocht van Zijpe naar Dordrecht. „We mochten nog even van het schip af om opa en opoe gedag te zeggen, die op een andere boot zaten. We voeren ’s nachts; het was pikdonker. In Dordrecht werden we opgevangen in een koekjesfabriek. Daar werd je naam omgeroepen als er onderdak voor je was. Met mijn negen jaar oudere zus kwam ik bij een alleenstaande vrouw terecht. Moeder en mijn broer zaten bij de buren.”
Geritsel op zolder
Het was tijdelijk onderdak, voor zes weken. Toen moesten de ontheemden weer verder. Ds. A. H. de Wit uit Zoelmond –hij diende de hervormde gemeente daar 32 jaar– kwam naar Dordrecht en zei dat er plaats was op de boerderij van een van zijn gemeenteleden.
„Vader was ook net in Dordrecht aangekomen. Omdat hij een maagzweer had, kreeg hij toch toestemming om te vertrekken. Per trein gingen we naar Geldermalsen. Daar stond de boer met paard en wagen te wachten. Ons gezin kreeg een deel van zijn huis. Er waren niet genoeg bedden, dus mijn zus en ik waren ’s nachts in de pastorie van ds. De Wit. Hij vroeg eens of we goed geslapen hadden. Ik zei van wel, maar hij moest maar eens muizenvallen zetten, want ik hoorde af en toe geritsel boven ons. Pas na de bevrijding kwam ik erachter dat de dominee onderduikers op zolder had.”
Naar Duitsland
In het huis in Noordwelle kwam het water een meter hoog te staan. „Moeder maakte zich het meest zorgen over mijn broer die was achtergebleven. Toen er geen postverkeer meer mogelijk was, hoorden we niets meer van hem. Zodoende wisten we niet dat hij was weggevoerd naar Duitsland. Hij is toen zelfs bij ons in de buurt geweest, want de boot lag ’s nachts bij Wijk bij Duurstede voor de wal. Iemand opperde dat de groep waar hij toe behoorde kon vluchten. De vrees was echter dat anderen dan zouden worden doodgeschoten, dus mijn broer heeft dat niet gedaan. Zo is hij in Duitsland terechtgekomen, samen met vijf broers van zijn vriendin.”
Niet alle Duitsers waren slecht, zegt De Ronde-de Blonde. „Mijn broer is in zijn been geschoten en die wond ging ontsteken. Een vrouw van wie de man opgeroepen was voor het leger, heeft hem toen in huis genomen en verzorgd. Later zei mijn broer: „Als ik in de barak was gebleven, was ik mijn been kwijt geweest.” Vanwege de wond kwam hij pas begin september 1945 thuis. Na de oorlog heeft hij het echtpaar in Duitsland nog eens bezocht en ze zijn ook in Zeeland bij hem op bezoek geweest.
De Duitse soldaten wilden soms ook helemaal niet vechten. „Er zaten er op de boerderij schuin tegenover ons in Zoelmond. Toen ze bericht kregen dat ze naar het front moesten, dronken ze spiritus. „We gaan toch kapot”, zeiden ze. Ze overleefden het en zijn de volgende ochtend vertrokken.
Bij ons op de boerderij zaten ook Duitsers ingekwartierd. Ze kwamen weleens bij vaders bed zitten en zorgden ervoor dat hij brood kreeg dat zijn maag kon verdragen.”
Niet terug naar huis
Er kwam bericht dat er evacués uit andere gebieden in Zoelmond zouden worden ondergebracht. Daarom moesten de Zeeuwen hun schaarse bezittingen bij elkaar pakken en weer verder, naar Friesland. „Vanwege vaders maagkwaal vroeg de boer bij wie we waren een vrijstelling aan de burgemeester. Dat was ook een boer, een vriend van hem, die als NSB’er de leiding van het dorp had gekregen. Met die vrijstelling konden we blijven.”
Na de bevrijding ging het gezin De Blonde niet terug naar Schouwen. „Vader kon het zware boerenwerk niet meer doen. De huisarts zei: Blijf hier; ik heb een tuinman nodig. Ook de tuinen van een kinderarts en twee predikanten kon hij gaan bijhouden. Later werkte vader bij gemeentewerken. Hij is bijna 94 geworden; van zijn maagkwaal was hij hersteld.”
Lena mocht na de oorlog een halfjaar naar Denemarken, met andere kinderen uit zwaar getroffen gebieden. Later trouwde ze met Mas de Ronde uit Beusichem en ging met hem mee naar de christelijke gereformeerde kerk in Culemborg. Ze bleef in de Betuwe, het gebied waar ze als ontheemde evacué terechtgekomen was.
Ingrijpend
„Opa en opoe zijn wel teruggegaan naar Schouwen, naar Serooskerke. Bij de watersnood in 1953 moesten ze hun huis opnieuw verlaten. Toen opoe op 93-jarige leeftijd stierf, was de grond nog niet goed droog. Daardoor werd de kist neergelaten in het water. Opa heeft toen erg gehuild: Ze is twee keer weggeweest voor het water en nu ligt ze er toch in, zei hij. Daaraan merkte je hoe ingrijpend die gebeurtenissen waren geweest.”
Dat gold ook voor de strijd in Nederlands-Indië, waar Lena’s tweede broer als marinier ruim anderhalf jaar naartoe moest. „Na terugkeer kwam zijn dienstkameraad eens logeren. Ik ging naar vader toe en zei: Ze liggen allebei te huilen. Vader ernaartoe. Hij zei: Ik kom tussen jullie in liggen en dan gaan we eens praten. Er was de eerste tijd met mijn broer geen land te bezeilen. Hij is nu 94, maar heeft maar zelden iets willen vertellen van wat hij in Indië heeft meegemaakt. Daar moest maar niemand naar vragen.”