Vervallen Fort Oranje vertelt boeiend verleden Bonaire
Fort Oranje op Bonaire is een bijzonder bouwwerk. Je moet er met een bocht omheen als je over de boulevard van Kralendijk rijdt. Nu huizen in het voormalige verdedigingswerk de verouderde burelen van de rechtbank van het toeristeneiland. De buitenmuren van het monument staan op instorten.
Het regent. Op het binnenterrein van het fort staan mensen onder hun paraplu te wachten. Ze komen voor de zitting van het gerecht in eerste aanleg. Van bezoekers aan de zitting wordt nette kleding verwacht en tegenwoordig ook een mondkapje. Behalve de zittingzaal vind je in het fort de sterk gedateerde kantoren van de rechter, de griffier en de overige juridische en administratieve staf. Een vriendelijke medewerker van de beveiliging wil wel even een rondleiding geven.
We weten het uit boeken en reisgidsen: in 1634 verovert de Nederlander Johannes van Walbeeck het eiland Curaçao op de Spanjaarden. Als hij in overleg met de West-Indische Compagnie (WIC) besluit dit eiland permanent te bezetten, moet er ook in de regio deugdelijke verdediging komen. Vooral Bonaire ligt strategisch en daarom laat Van Walbeeck er een klein fort bouwen, dat hij Pos di Baca (Koeput) noemt. Dit bolwerkje met vier kanonnen biedt volgens een oud Spaans document onderdak aan „veertig soldaten, dertien negers en drie indianen.” Die laatsten werken in de nabijgelegen zoutpannen. Zes jaar later valt een leger van 300 Spanjaarden het eiland aan. De Nederlanders denken dat het er duizend zijn en slaan snel op de vlucht. Als de Spaanse bezetters op Bonaire ziek worden, vertrekken ze weer. Ze verwijten Peter Stuyvesant, de directeur van de kolonie Curaçao, dat hij het drinkwater op Bonaire moedwillig heeft vergiftigd.
De WIC gebruikt Bonaire voor zoutwinning en voor veeteelt, belangrijk voor de voedselvoorziening van het veel grotere Curaçao. In 1679 schat men het aantal schapen en geiten op Bonaire op 8500. Om de twee weken komt er een schip uit Curaçao naar ”Slachtbaai” om er gezouten en gedroogd vlees te halen. Exportkwaliteit dus. Ook kapers krijgen door dat er op Bonaire vlees te halen is. Om hen van de kust weg te houden komen er verspreid over het eiland vijf wachtposten. Behalve mensen van de WIC zelf mogen zich op Bonaire lange tijd geen vrije blanken vestigen. Als het toezicht hierop eind achttiende eeuw verslapt, ontstaat er alsnog een kleine blanke bevolkingsgroep van afgezwaaide ambtenaren en opzichters. Aan zee, op een dijk van door storm en golven opgeworpen koraalstenen, ontstaat een nederzetting die men Koralendijk noemt, dat wordt al snel Kralendijk.
Tien kanonnen
Om de rede van Kralendijk te verdedigen bouwt de kolonie opnieuw een fort. De hoogte van de muur varieert van 4 tot wel 15 meter, bij een omtrek van 95 meter. Aan de zeezijde komen achter verlagingen in de muur maar liefst tien kanonnen. Binnen de muren ontstaat een fortplein met enkele gebouwen, voor de commandeur –de hoogste gezaghebber van het eiland– komt er een huis van stro.
In de jaren dat Napoleon Nederland bezet houdt, nemen de Engelsen het bestuur van de Nederlandse koloniën in de West over. Zij vervangen in het fort op Bonaire de oorspronkelijke compagnieskanonnen door vier in Schotland gemaakte exemplaren. Die staan er nu nog steeds, getuige de zichtbare jaartallen op de lopen. Sinds 1816 wappert de Nederlandse driekleur weer op het fort. Er wonen dan 829 mensen op Bonaire, onder wie 137 blanken. De naam van het fort is dan Het Fort van de Rheede.
In de negentiende eeuw noteren enkele bezoekers hun bevindingen. De eerste is ds. Gerard B. Bosch. Hij is predikant van de monumentale Fortkerk van Willemstad op Curaçao en heeft ook het pastoraat van de protestanten op Bonaire in zijn portefeuille. Bij zijn eerste bezoek aan het fort in 1822 nuttigt hij er het ontbijt, thuis bij commandeur Isaac Debrot. Daar is het „koel en aangenaam”, lezen we. In 1828 brengt ook de Groninger landbouwkundige en voorvechter voor afschaffing van de slavernij Marten D. Teenstra een bezoek aan Bonaire. Hij noteert dat het huis van de commandeur „niet erg ruim” is, Gronings voor erg krap. Dat kan kloppen, want commandeur Schotborg had maar liefst zeven dochters.
Een derde bron is marineofficier G. van Lennep Coster, die bij zijn eerste bezoek in 1820 rept over een huis van stro voor de commandeur. In 1837 is hij er opnieuw en maakt dan als eerste melding van de namen Fort Oranje en Kralendijk. Alle bezoekers melden het gemis van een pier of steiger, zodat bemanning en passagiers van langskomende schepen in bootjes naar de wal geroeid moeten worden.
Wapenkamer
Ambtenaren administreren in het fort de zoutopbrengst en de vleesexport. Er wonen eerder ook soldaten, er is een wapenkamer en zelfs wat sanitair. Wanneer ds. Bosch het fort voor het eerst aandoet, treft hij er al geen soldaten meer aan. De predikant maakt verder melding van allerlei afdakjes en noemt het een soort „landsmagazijn.” Teenstra meldt in 1828 dat hij in de wapenkamer nog zestien oude vuursteengeweren aantreft en tien sabels.
In 1859 neemt de marechaussee van Bonaire intrek in het bureau, die ook politietaken uitoefent. Er komt dan ook een kleine gevangenis. De marechaussee wordt daarnaast ook brandweer. De kanonnen doen alleen nog dienst wanneer bij bijzonder bezoek saluutschoten moeten klinken. Tijdens epidemieën vuurt een ”batterijwachter” vanaf het fort waarschuwingsschoten af om naderende schepen vanwege quarantaine op afstand te houden. Rond 1869 komt op het fort een houten vuurtoren. Het gebouw wordt steeds minder een verdedigingswerk.
Stenen vuurtoren
Door een groeiende overheid wordt het ruimtegebrek in het fort echt nijpend. De posterijen en de belastingdienst verhuizen naar elders en in 1925 komt naast het fort een apart douane-entrepot. De houten vuurtoren vervangt men in 1932 door een stenen exemplaar, ruim 10 meter hoog. Boven op de toren komt een sirene, die kan waarschuwen bij het uitbreken van brand.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het fort weer middelpunt van militaire activiteiten. Naast de tien veldwachters komen er militaire politie vanuit Curaçao, Nederlandse mariniers en personeel van de Koninklijke Marine, zelfs Amerikaanse soldaten.
Het fort wordt later een doorgangshuis voor de haven- en loodsdienst, de centrale bewakingsdienst, de schilders van de dienst openbare werken, de stencilafdeling van het bestuurskantoor en een deel van de reinigingsdienst. Tot 2011 zit ook het openbaar ministerie nog binnen in het fort, maar intussen in nieuwbouw buiten de muur.
Ooit waren er plannen voor een museum in het fort, getuige een ruimte waar tussen dozen en dossiers vitrines staan. Daarin liggen voorwerpen te versloffen die ooit bij archeologische opgravingen in en om het fort zijn aangetroffen. We zien Goudse pijpen, stukken van Schiedamse jeneverkruiken, scherven van Delfts aardewerk en wat wit porselein. Verder liggen er beenderen van dieren en overblijfselen van vis en schildpadden, etensresten die overbleven na menig voedzame maaltijd in het fort. Ook zien we schelpen en uit schelpen vervaardigde muziekinstrumenten, een techniek die slaven meebrachten uit Afrika. Opvallend is een vitrine vol frisdrankflessen uit de vorige eeuw.
Tegen de muur staan displays met vervaagde foto’s die getuigen van archeologische opgravingen met lokale vrijwilligers. Jammer dat de boel afgedankt lijkt maar nog net niet weggegooid is.
De vriendelijke beveiligingsmedewerker toont de vroegere cellen van het politiebureau. Daar staan nu onder een zoevende airco rijen met dossiers van het gemeenschappelijke hof van justitie, waar het Bonairiaanse gerecht onder valt. Betraliede raampjes hoog in de achtermuur laten maar weinig daglicht door. Zwetende gevangenen hadden hier vroeger geen schijn van kans om te ontsnappen.
De kantoren in het complex zijn aan een flinke beurt toe. Het wachten is op geld van het Openbaar Lichaam Bonaire, de huidige eigenaar van het gebouw. Buiten vertonen de muren rondom het complex lelijke scheuren. Bij een stevig regenseizoen kan de vervallen muur wel eens helemaal inzakken.
Buiten voltrekt zich een fraai tafereeltje: een groep Nederlandse militairen loopt na afloop van een oefening op Bonaire langs Fort Oranje richting het marineschip Hr. Ms. Pelikaan, dat hen weer richting Curaçao zal brengen. Dat gaat al zo sinds 1634.