Lana Kooijman werd gegrepen door het Godsbestaan
God bestaat. Dat besef overrompelde de 21-jarige Lana van Es op een zondagochtend, voorjaar 2004. Het liet haar niet meer los en bracht haar in de kerk, zoals een immigrant in een vreemd land. Nu is het haar werk om gereformeerde gemeenten toe te rusten voor het evangelisatiewerk.
Het is niet lang zoeken naar de hobby van Lana Kooijman-van Es (39). Schilderijen op de kast en aan de muren van de Amstelveense woonkamer spreken boekdelen. Haar laatste project staat nog op de schildersezel: een giraffe met haar jong. Voor Kooijmans oudste dochter, een verjaardagscadeau op verzoek.
Het is de ultieme vorm van ontspanning, vindt ze. „Als ik schilder, ben ik in een soort hyperfocus. Normaal ben ik geneigd om over allerlei grote dingen na te denken, idealistisch. Maar met zo’n schilderij wordt alles heel klein – dan ben je op de millimeter bezig. Ik vind het mooi dat we zo geschapen zijn, om iets moois te maken. Met schilderen, musiceren. Of neem tuinieren: dat je een zaadje in de grond stopt en er komt een bloem of plant uit. Daar kan ik me als een kind over verwonderen.”
<InlineImage imgUrl=“https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F18146391_e48d53a39d.JPG” caption=“Lana Kooijman: „Ik vind het mooi dat we zo geschapen zijn, om iets moois te maken.” beeld Sjaak Verboom" alt=“18146391.JPG” />
Opgegroeid midden in multicultureel Rotterdam-Zuid leerde ze al vroeg hoe divers de wereld is. „We werden thuis altijd uitgedaagd om te leren, ons te ontwikkelen.” Verwondering over het leven is er dan ook van jongs af aan. Dat geldt niet voor de overtuiging dat achter dat leven een Schepper staat. Haar ouders braken vóór haar geboorte met de kerk. „Ik groeide op met alleen een globaal beeld van het geloof. Op school speelde ik Jozef in het kersttoneelstuk, in een lange bruine jurk van mijn moeder. De verhalen kende ik vaag, maar wat ze betekenden, wist ik niet.”
Had u weleens vragen over het geloof?
„Ik dacht altijd wel veel over dingen na: wat is het doel van mijn leven, waarom ben ik hier? Dat echte nihilistische, atheïstische, „hierna is het helemaal over”, dat had ik nooit. Meer een idee dat er „wel iets moet zijn” – maar wat dat iets dan was, wist ik niet. Daar dacht ik soms even over na, maar even makkelijk kon ik dat ook weer loslaten, omdat het leven me weer in beslag nam.”
Toch kwam u in een evangelisatiepost terecht.
„Een deel van de familie ging wel naar de kerk. Zoals een tante op Texel waar we op Koninginnedag 2004 –ik was 21– naartoe gingen. Dat bezoek zal ik nooit vergeten. De manier waarop zij uitlegde hoe belangrijk het geloof voor haar was. Ze zat te vertellen en ik dacht: Zou er dan toch een God zijn? Niet als een soort kracht die alles hier in beweging houdt, maar persoonlijk: als Iemand Die Zich met mensen bemoeit en hun leven leidt? Die vraag haakte vast en liet me niet meer los. Niet veel later vroeg mijn nicht, die bij het gesprek aanwezig was, of ik een weekend bij haar in Alkmaar kwam logeren. En, zei ze erbij, wil je dan mee naar de kerk?”
Wat vond u van die vraag?
„Achteraf vind ik het heel goed van haar, ze liet er geen gras over groeien. Ik zei: „Ik ga mee, ik wil ook nog wel een rok aantrekken, maar ik zet absoluut geen hoedje op.” We gingen naar de evangelisatiepost van de Gereformeerde Gemeenten in Alkmaar. Ik vond het heel spannend, was blij dat ik nog een ander meisje zonder hoed zag zitten, want ik voelde me toch opvallen.
Het was in mei, de periode tussen Pasen en Hemelvaart. Evangelist Gerrit Baan sprak over de „vele gewisse kentekenen” die Jezus deed in die veertig dagen. Van de preek kan ik me verder niet veel meer herinneren. Behalve dit, dat ik zonder twijfel wist: wat die man daar zegt, is waar. Echt, ik dacht: dit is het. God bestaat. Wie Hij was, ik had geen idee, maar Hij ís er.”
Schrok u van dat inzicht?
„Nee, nee, juist niet, ik was er helemaal vol van. God bestaat! Het was alsof ik blind was en weer kon zien. Je ogen gaan open en je ziet opeens kleur, er komt een hele dimensie bij. Later ga je in de Bijbel lezen en leer je Wie God is, wie je zelf bent, Wie Jezus is. Maar in het begin was het die ene openbaring: God is er. Alsof alle puzzelstukjes van heel je leven op hun plaats vallen.”
Hoe ga je verder na zo’n ontdekking?
„Ik zie ons nog staan in de keuken die middag. Mijn nicht stond te koken en ik was alleen maar vragen aan het stellen. Ze vertelde later dat ze dacht: o help, ik heb al die antwoorden niet. Maar dat vond ik helemaal niet erg, ik was er gewoon vol van.
In korte tijd ging heel mijn leven op de kop. Je gaat naar de kerk, je gaat bidden – dat deed ik nooit, dus dat was nieuw. De Bijbel werd mijn eten en drinken. Ik kon er gelukkig veel met familie over praten en ging bij evangelist Baan catechisatie volgen. Dat was een periode waarin ik veel onderwijs kreeg en goed begeleid ben.
Ik was een typische student in Amsterdam, met alles wat daarbij hoort. Niemand had tegen mij gezegd dat ik bepaalde dingen nu niet meer zou mogen doen, toch voelde ik al snel dat deze twee levens niet samengingen. Op een gegeven moment stond ik in de discotheek en dacht: ik hoor hier niet langer.
Juist in die tijd verhuisde ik met mijn ouders mee naar Texel. Achteraf ervaar ik het als bijzonder dat dit samenviel: die tijd op Texel was voor mij goed om losgeweekt te worden van mijn oude leven en opnieuw te kunnen beginnen.”
Heeft u in dat hele proces weleens getwijfeld?
„Niet aan God, ook niet aan de waarheid van de Bijbel. Wel aan andere dingen, vooral aan de vraag of het wel voor mij was. Ik liep ook aan tegen dingen die ik niet goed begreep. Zo hoorde ik in een kerkdienst dat we aan de voeten van de Heere Jezus terecht moeten komen. Daar brak ik me het hoofd over: ik dacht dat ik mezelf in een visioen aan Zijn voeten moest zien zitten. Ik had geen idee dat het een vaste uitdrukking is. Totdat ik bij Spurgeon las dat een christen niet moet staan naar bijzondere openbaringen of visioenen, maar moet leren vertrouwen op de Heere Jezus. Dat nam die twijfel weg.
Zulke momenten waren er wel vaker, waarin bijvoorbeeld kerkelijk jargon verwarrend kon zijn. Ik zeg niet dat we zulke uitdrukkingen niet moeten gebruiken –ze zijn vaak heel mooi– maar wel dat we ons ervan bewust moeten zijn dat er mensen in de kerk kunnen zitten of meeluisteren die ze misschien niet begrijpen. En we willen hen toch ook bereiken, hoop ik.”
Uiteindelijk werd u gedoopt.
„In de Bijbel las ik dat „wie geloofd zal hebben en wie gedoopt zal zijn, zalig zal worden”, en ik was niet gedoopt. Daardoor voelde ik me echt een buitenstaander. Het was een noodzaak voor mij om gedoopt te worden. Uiteindelijk is dat gebeurd op 25 mei 2006 door ds. C. Neele. Al gaat het om een proces dat nooit is afgerond, dát was een markeringspunt. Vanaf dat moment was ik echt onderdeel van de christelijke gemeente.”
U trouwde en enige tijd later volgde de stap van een evangelisatiepost naar de gereformeerde gemeente in Amsterdam. Heeft u dat als een grote overgang ervaren?
„Heel wat jaren woonde ik diensten bij in ”de Looier”, de post in Amsterdam. Daar voelde ik me thuis, ook vanwege de diversiteit. Ik dacht weleens aan Antiochië, waar volgelingen van Christus voor het eerst christenen genoemd werden, omdat ze niet meer te linken waren aan een etnische afkomst of een andere achtergrond. Zo is het ook bij de Looier: zwart, blank en geel, hoog- en laagopgeleid, alles zit er door elkaar. Die diversiteit heeft ook lastige kanten, maar ik heb me altijd erg met de post verbonden gevoeld.
In die zin vond ik het moeilijk om daar weg te gaan. Een reguliere gemeente is formeler. Tegelijk wil ik daar niet dramatisch over doen. We kerken nu in een betrokken gemeenschap. En je merkt dat je ergens anders een plek krijgt. Mijn man is hier ouderling, we zijn moedergemeente van de Looier. Het is een kleine gemeente, veel jongeren vertrekken vanwege de hoge huizenprijzen in Amsterdam. Maar we zien vooral uit naar groei van buiten, vanuit de buurt.”
Hoe kunnen reformatorische kerken de drempel verlagen om mensen welkom te heten?
„Sinds 2015 werk ik bij Evangelisatie Gereformeerde Gemeenten, inmiddels als coördinator toerusting. Vanuit de volle breedte van deze kerk zag ik in de afgelopen jaren vragen binnenkomen over evangelisatie, ook vanuit gemeenten die daar nog niets mee deden. Dat vind ik een heel mooie ontwikkeling. Maar ik zeg er altijd bij: Hiermee ga je als gemeente ook een verantwoordelijkheid aan. Op het moment dat jij een evangelisatiefolder uitdeelt, moet je al hebben nagedacht over de vraag: Wat doe je als er zondag een vrouw in spijkerbroek voor de kerkdeur staat? Is ze echt welkom? En als iemand méér wil, lid wil worden, welke voorwaarden stel je dan?
Gemeenten hoeven voor zulke vragen niet terug te deinzen. Als Paulus alleen aan moeilijkheden had gedacht die konden komen, was hij dan ooit aan een zendingsreis begonnen? Maar er is wel bezinning nodig over wat onopgeefbaar is in de kerk en wat niet. Zoals het apostelconvent uit Handelingen 15 zich afvroeg: Wat vragen we van heidenen als ze zich bij de kerk aansluiten?”
Hoe komt het, denkt u, dat de openheid voor evangelisatie is toegenomen?
„Ik hoop van harte dat dit het werk van Gods Geest is, Die ervoor zorgt dat we het verlangen hebben om anderen ook bekend te maken met het Evangelie. Daarnaast zie je dat reformatorische christenen steeds minder in de zuil leven dan voorheen. We komen meer op een natuurlijke manier in aanraking met mensen buiten de kerk en ontdekken dat het niet alleen maar een boze buitenwereld is. Het zijn vaak heel normale, liefdevolle mensen. Als dat stereotype verdwijnt, als we ons realiseren dat er veel meer overeenkomsten zijn tussen ons en onze buurman dan we denken, dan verdwijnt ook de kramp uit het aangaan van contacten.”
Welke vraag krijgt u het vaakst in uw werk?
„Vooral die naar de schroom om een gesprek aan te gaan, of de drempel om iemand mee te nemen naar de kerk. En schuldgevoel: doe ik wel genoeg? Ik sprak iemand die vertelde dat ze wekelijks met vluchtelingen koffiedrinkt, maar, zei ze, „een gesprek over het geloof heb ik nog niet gehad.” Ik zei: „Wat ontzettend mooi dat je er elke week voor die mensen bent en aandacht aan hen besteedt!”
Het is zo belangrijk om uit de kramp te komen dat we in evangelisatie van alles moeten doen en zeggen. Anders verdwijnt alle oprechtheid uit relaties, dan is er altijd een dubbele agenda.
Schroom herken ik zelf net zo goed. Maar uiteindelijk is evangelisatie een levenshouding, waarin je jezelf ook moet oefenen en fouten kunt maken. Soms zijn er momenten waarop je iets had moeten zeggen, een andere keer had je beter je mond kunnen houden. Maar wij kunnen mensen niet overtuigen, we kunnen alleen maar doorgeven wat we hebben ontvangen. De rest is Gods werk en je mag erop vertrouwen dat Hij bij machte is om harten te raken en ogen te openen. Uiteindelijk komen er alleen maar meer mensen bij, echt. Dat geeft zo veel ontspanning.”
Vindt u het lastig dat in uw werk ook altijd uw persoonlijke levensverhaal een rol speelt?
„Het is vooral helpend, denk ik. Ik ben een soort ervaringsdeskundige, die beide kanten van het evangelisatiewerk kent. Mijn ervaringen kunnen een eyeopener zijn, zonder dat ze een blauwdruk moeten worden.
Soms denk ik weleens: daar kom ik weer met mijn verhaal. Ik heb helemaal niet de behoefte om overal over mezelf te vertellen. Dat heeft ook iets kwetsbaars. Anderzijds: de Bijbel staat vol kwetsbare verhalen waarbij we mensen in de ziel kijken en waar we van leren. Het delen van mijn levensverhaal heeft daarom ook iets functioneels. Ik wil graag dat mensen zich bewust zijn van hun taak als christen, en hoop dat mijn verhaal bijdraagt aan bewustwording daarvan.”
Soms voel ik me op evangelisatieavonden weleens een „knuffelheiden”, schreef u eens in een column.
„Het gevaar is dat mensen denken: „Kijk naar Lana, hoe soepel en probleemloos zij is ingeschoven in onze kerk. Zie je wel, het kan dus wel.” Maar zo makkelijk heb ik dat helemaal niet altijd gevonden. Je blijft toch altijd een soort immigrant. Je kunt de taal leren, je kunt leren over de cultuur en traditie, maar je wordt nooit echt een autochtoon. Mensen denken dat je op een gegeven moment dat stadium voorbij bent, maar dat is niet zo. In zekere zin blijf ik een toetreder. Als ik in een grote gemeente ergens in het land een dienst bijwoon, vind ik dat nog telkens spannend van tevoren. En dat is vooral mijn eigen perceptie, want ik heb me altijd volkomen geaccepteerd gevoeld binnen de kerk. Niemand geeft me het gevoel dat ik anders ben, maar zo beleef ik het soms nog wel.”
U heeft drie kinderen. Wat hoopt u vooral dat ze uit de opvoeding meenemen?
„Dat God een God van nabij is. Dat als er iets in je leven gebeurt, je dat koppelt aan de Heere en aan Zijn Woord. Dat Zijn dienst echt iets is van het dagelijks leven, dat vind ik heel belangrijk.
En ik hoop dat ze ervaren dat niks onbespreekbaar is. Ze mogen met allerlei lastige, moeilijke, schurende vragen komen. Dan moeten wij ook weleens zeggen: Dat weet ik niet, dat vind ik ook erg moeilijk. Maar ik ben er niet zo bang voor om dat te zeggen, omdat ik weet dat mij dat er ook niet van weerhouden heeft om christen te worden. Ondanks alle vragen en onduidelijkheden. Omdat uiteindelijk, als God je hart raakt, als Hij spreekt, als je iets van de Heere mag zien – dan valt toch al het andere weg.”