„Christen moet zich in de leefwereld van een atheïst verdiepen”
Christenen moeten het rapport van het SCP over onkerkelijken in ons land goed bestuderen, vindt dr. C. M. A. van Ekris, studieleider van Areopagus, centrum voor contextuele en missionaire verkondiging van de IZB.
Het rapport ”Buiten kerk en moskee” stelt volgens dr. Van Ekris de indringende vraag of christenen wel voldoende toegerust zijn om in de huidige cultuur hun plek in te nemen. „Zestig procent van de Nederlanders is atheïst of agnost. Dan moeten we toch veel meer investeren in het bijbrengen wat atheïsme is?”
De predikant houdt zich bij de missionaire organisatie IZB onder meer bezig met het toerusten van predikanten met betrekking tot missionaire prediking. In mei verschijnt in dit kader zijn boek ”Dialoog, dans en duel. Preken voor tijdgenoten”.
Wat valt u op in het rapport?
„Eerder werd wel gedacht dat mensen die niet meer naar de kerk gaan interesse in andere vormen van spiritualiteit krijgen, maar dat blijkt niet het geval. Zestig procent van de mensen is inmiddels min of meer a-religieus. Dat moeten we heel goed tot ons laten doordringen. Dit is de cultuur waarin we leven, de atmosfeer die we inademen en die doordringt in verhalen, vriendschappen, commercials, kranten en televisieprogramma’s. In het rapport staat dat we de ineenstorting van de christelijke geloofsleer meemaken en dat de christelijke belevingswereld aan het verdwijnen is. Tot die wereld moeten we ons zien te verhouden.”
Wat betekent dit voor de kerk?
„Als het gaat over evangelisatie en missie gaan we vaak uit van het idee dat elk mens een religieus verlangen heeft waar bij aangesloten kan worden. Uit dit rapport wordt duidelijk dat onze tijdgenoten helemaal niet zulke zinzoekers zijn. Veel mensen kunnen geluk beleven zonder zingeving en dus ook zonder God. Het beeld dat uit het rapport naar voren komt, lijkt een soort welvaartsatheïsme. Niet-gelovigen en eigentijdse spirituelen zijn gericht op succes, op gezondheid, op persoonlijke ontwikkeling, op ontspanning, op maakbaarheid van henzelf of van de samenleving. Het is een optimistisch getoonzette opvatting over henzelf en over het leven. Wat het goed bij deze mensen doet is het geloof dat we intrinsiek goed zijn, dat we onszelf kunnen ontwikkelen. Dat vraagt om kritische zelfreflectie van de kerk. Is de manier waarop we niet-kerkelijke mensen benaderen –aanhaken bij hun verlangens– wel vruchtbaar?”
Wat denkt u?
„Eerlijk gezegd, heb ook ik wel wat moeite met dit soort onderzoeken. Voordat je het weet, plakken we etiketten op een heleboel tijdgenoten zonder dat we echt met hen hebben gesproken. We hebben dan op voorhand een mening over wat ze denken, hoe ze leven en wat ze vinden. Dan denken we te weten dat iemand geen zinzoeker is, of dat hij gericht is op persoonlijke ontwikkeling en op succes. Met de EO heb ik twee seizoenen de podcast ”Dit dus” gemaakt. Telkens merkte ik dat de innerlijke wereld van in ieder geval de hoogopgeleide millennials met wie ik sprak veel gelaagder, interessanter, paradoxaler en complexer is dan uit zo’n SCP-onderzoek blijkt. Dat biedt toch weer mogelijkheden.”
Wat zou uw aanpak zijn?
„Wat ik opvallend vond in het rapport is dat de grenzen tussen christelijke gelovigheid en hedendaagse spiritualiteit op allerlei onderdelen poreus zijn. Dat zijn dus geen gesloten circuits. Veel mensen hebben ook een soort openheid naar nieuwe interessesferen. Ik las dat atheïsten en agnosten niet per se zeggen dat ze geen waardering hebben voor de christelijke traditie. Ergens is er nog een bepaald bewustzijn dat die belangrijk is. Maar dat zijn geen zaken waardoor ik denk: We hebben als christenen misschien nog een kans. We moeten niet proberen om een voet tussen de deur te krijgen bij seculiere mensen. Daar geloof ik niet in.”
Wat dan wel?
„We moeten leren om met een soort fierheid in de samenleving christen te zijn, zoals de Egyptische kopten die in een niet-christelijke samenleving leven. We moeten vanuit liefde tot God trots zijn op onze geloofstraditie en op de kerk waaruit we voortkomen. Daarbij moeten we ook kennis van de eigen traditie hebben en die kunnen verbinden aan de bestaansvragen van de mensen om ons heen. En ten slotte moeten we kunnen communiceren. Kunnen we wat we geloven uitleggen, waardig en nieuwsgierig, in een taal die begrijpelijk is voor agnosten, atheïsten of spiritueel geïnteresseerden? Kunnen we helder uitleggen wat de grondwoorden van het christelijke geloof zijn? En het ook accepteren als mensen ons toch niet begrijpen?”
Daarvoor is wel contact nodig.
„Ik denk dat verbinding cruciaal is, als we maar niet vergeten om de tijd waarin we leven ook te doordenken. Ga in gesprek met mensen die niet geloven. In ieders omgeving zijn mensen die niet geloven. Verdiep je in wat zij denken, vraag naar hun diepste drijfveren, naar hoe ze in het leven staan. Daar zouden we veel meer in moeten investeren als we hen willen bereiken met het goede nieuws van Christus. Het is belangrijk om die houding aan te leren. Als we dat niet doen, komen we inderdaad in een gesloten, bange wereld terecht. Vanuit oprechte interesse in de ander kunnen christenen contact leggen met medemensen. De christelijke traditie heeft alles te maken met de grote bestaansvragen die ook niet-gelovige mensen bezighouden. Ik ben ervan overtuigd dat van daaruit antwoorden te geven zijn die mensen raken.”