Is de ”great reset” wel echt een nieuw begin?
We leven niet in een tijdperk van verandering maar in een verandering van tijdperken, schreef prof. Rotman ergens. Tot zo’n verandering van tijdperken wordt opgeroepen met het pleidooi voor een ”great reset”, een groot nieuw begin.
In dit verband vallen dan algauw de namen van het World Economie Forum (WEF) en diens voorzitter, Klaus Schwab. Deze bepleit allang, maar met extra nadruk vanaf het begin van de coronapandemie, een ”great reset”.
Waar gaat het over? Schwab en velen met hem constateren dat de neoliberalisering van de economie vanaf begin jaren 80 geleid heeft tot grote mondiale welvaartsstijging. Deze is echter zeer ongelijk verdeeld; grote groepen zijn gemarginaliseerd gebleven, terwijl anderzijds ook veel mensen uit de extreme armoede zijn gehaald (numeriek vooral in China met zijn staatskapitalisme). Een heel klein deel, zoals de economische bovenlaag in China, Rusland en enkele ”opkomende economieën” en de top van de grote multinationals, is onvoorstelbaar rijk geworden. De exorbitante ongelijkheid leidt tot sociale en politieke instabiliteit, onder meer door grootschalige migratie. Tegelijkertijd heeft die ontwikkeling geleid tot uitbuiting van de aarde en zijn grondstoffen en ecologische diensten. En tot klimaatverandering, met grote gevolgen voor voedselzekerheid en daarmee samenhangende vluchtelingenstromen.
De huidige situatie is niet alleen bedreigend voor de soortenrijkdom en voedselketens op aarde, maar ook voor grote groepen van de mensheid. Dat moet anders uit het oogpunt van rechtvaardigheid en zelfbehoud van mensen. De zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen (SDGs) geven de richting aan voor de noodzakelijke ”great reset”. Tot zover kan ik er op zichzelf op hoofdlijnen mee instemmen.
De vraag is hoe we dat gaan realiseren. Voor Schwab en zijn WEF is dit een groot project van de leiders der wereld en de grote multinationals, waaronder techreuzen zoals Microsoft, Apple, Google, Amazon en Facebook, voedselreuzen zoals Unilever en Nestlé en farmaceutische bedrijven zoals Pfizer en AstraZeneca. Hij meent dat we een ”stakeholderkapitalisme” (kapitalisme van belanghebbenden) nodig hebben om dat te bereiken. Het idee is dat bedrijven zich niet langer uitsluitend richten op het dienen van aandeelhouders, maar de hoeders van de samenleving worden door waarde te creëren voor klanten, leveranciers, werknemers, gemeenschappen en andere ”stakeholders”. Dit stakeholderkapitalisme kan zich realiseren in partnerschappen van vele belanghebbende partijen die de particuliere sector, regeringen en het maatschappelijk middenveld samenbrengen op alle gebieden van mondiaal bestuur.
In plaats van dat bedrijven veel belanghebbenden dienen, worden bedrijven in die veelpartijenpartnerschappen van mondiaal bestuur gepromoveerd tot officiële belanghebbenden bij wereldwijde besluitvorming. Tegelijkertijd worden overheden gedegradeerd tot een van de vele belanghebbenden. De bedrijven zullen hun eigen belang in die partnerschappen niet uit het oog verliezen. En kunnen we er zeker van zijn dat die belangen overeenkomen met bevordering van internationale rechtvaardigheid en duurzaamheid in ecologisch en sociaal opzicht? De wens (consumptie)gedrag te beïnvloeden, leidt nu al tot vormen van bewaking en beïnvloeding van gedrag met behulp van moderne elektronica. De politieke en maatschappelijke vrijheid van mensen kan hierdoor gemakkelijk onder druk komen te staan, en dat gebeurt al.
Het lijkt erop dat er onder de deelnemers aan het WEF een sterk geloof bestaat in technische beheersing, dat de hoop leeft op een door techniek gecreëerd ecologisch paradijs en dat er meer liefde is voor de ”tegenwoordige wereld” dan voor God. Maar is het probleem niet dat, tot op zekere hoogte, die houding heel onze samenleving doortrekt en kerkmensen allerminst voorbijgaat?
Ik geloof niet in een door mensen en techniek te realiseren ”great reset”. Ik geloof in Hem Die belooft: „Zie, Ik maak alle dingen nieuw”! Dat geloof vermag ons nuchter, waakzaam en dienstbaar te houden.
De auteur is onderzoekshoogleraar op de Lindeboomleerstoel voor ethiek van de zorg aan de Theologische Universiteit Kampen.