Prof. dr. H. J. Selderhuis: Er zijn veel grotere problemen die onze aandacht verdienen
Prof. dr. Herman Selderhuis doceert inmiddels 25 jaar aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) en kent zijn onderzoeksgebied als zijn broekzak. Terwijl de hoogleraar internationaal aan de weg timmerde, bleef hij verbonden aan ”de school”.
U promoveerde op Bucer en schreef biografieën over Luther en Calvijn. In wie herkent u zich het meest?
„Ik herken me het meest in Luther. Als theoloog, als mens, als aangevochten gelovige. In de bekende woorden van Luther zelf: ”Simul iustus et peccator”. Tegelijk gerechtvaardigd en zondaar. Luther is me toch het meest dierbaar. Ik lees hem vanaf mijn veertiende jaar. Calvijn is ook mooi, maar Calvijn is meer voor het hoofd en Luther voor het hart.”
Is het belangrijk dat de kerk zich op deze reformatoren blijft baseren?
„Dit zijn mensen die direct vanuit de Schriften hebben nagedacht over de relatie met de Heere, over kerk-zijn, christen-zijn, de verhouding tussen kerk en overheid. Niet dat zij het laatste woord hebben gesproken, maar wat zij doordachten en beleefden, is dusdanig fundamenteel dat we daar niet zonder kunnen. Als je gereformeerd wilt zijn, moet je daar beginnen.”
Wat zijn de grootste veranderingen die u aan de TUA heeft meegemaakt?
„De overheidsnormen voor onderwijs en onderzoek zijn strenger geworden. Dat is geen klacht van mij, want dat gebeurt om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Maar er zijn wel erg veel regels.
Verder is het mooi om te merken dat de TUA breed waardering krijgt en niet meer alleen wordt gezien als opleiding voor predikanten die de Christelijke Gereformeerde Kerken gaan dienen. Studenten komen overal vandaan – van de Gereformeerde Gemeenten en de Protestantse Kerk in Nederland tot vrijgemaakte en evangelische kerken. Ik vind het prachtig om zo van elkaar te kunnen leren.”
De vorming van de Gereformeerde Theologische Universiteit (GTU) ging in 2017 niet door. Hoe kijkt u daarop terug?
„Aan de ene kant is het heel jammer dat er zo veel tijd en energie is besteed aan een project dat ten slotte niet doorging. Tegelijk heeft het ook winst opgeleverd. We werden gedwongen om de onderwijsprogramma’s opnieuw door te nemen en te doordenken.
Ik was het eens met het synodebesluit dat aanhaken bij de GTU een te onzekere onderneming was. Je heft de TUA op, terwijl niet duidelijk is wat de kosten zijn en wat de locatie wordt. Wat voor de synode ook een grote rol speelde, was dat de band tussen de universiteit en de kerk niet stevig genoeg zou zijn.”
Hoe lang kan de TUA nog op eigen benen blijven staan?
„Er waren vele stemmen die zeiden dat de TUA alleen niet overeind zou blijven. Gelukkig is dat geen waarheid geworden. Er was en is ook geen enkele reden om dat te denken. Veel zal afhangen van het politieke klimaat, want we zijn een instelling die zich bindt aan Schrift en belijdenis. Daar komen bepaalde standpunten uit voort die maatschappelijk niet meer overal aanvaard worden. Los daarvan denk ik dat de TUA toekomst heeft als we gewoon gereformeerd blijven, kwaliteit leveren en doorgaan met internationalisering. Vanuit het buitenland is er veel belangstelling voor onze programma’s, zeker van promovendi. Daar hebben we er nu tachtig van.
Onze toekomst hangt echter vooral af van de weg die de Heere met ons wil gaan.”
In 2017 pleitte u voor een Europese gereformeerde universiteit. Gingen de plannen voor de GTU u niet ver genoeg?
„Op bepaalde punten gingen de plannen mij te ver, op een ander punt niet ver genoeg. Als we dan toch verenigen, maak er dan een Europese universiteit van. Pak het groots aan, niet alleen met Kampen en Apeldoorn.”
Is zo’n Europese universiteit nog steeds een optie, wat u betreft? Wordt er nog aan gewerkt?
„Daar streven we nog steeds naar. Niet dat we nu een groot gebouw gaan neerzetten in Brussel: dit is de Europese Gereformeerde Universiteit. We blijven trouw aan Apeldoorn.”
Op welke manier dan wel?
„Vanaf volgend jaar september komt er een Engelstalige eenjarige master. Daarnaast bezinnen we ons op het aanbieden van meer Engelstalig onderwijs. Er is belangstelling voor de TUA vanuit andere landen in Europa, maar ook vanuit migrantenkerken. Dan moet je wat te bieden hebben en mensen niet verplichten om eerst Nederlands te leren. Als je aan een Europese instelling wilt werken, kun je dat niet alleen. We voeren daarom ook gesprekken.”
Met wie spreekt u?
„Er zijn goede contacten met onder andere de Theologische Universiteit Kampen, de Protestantse Theologische Universiteit, Driestar, de Christelijke Hogeschool Ede en VIAA. Verder heeft de TUA overeenkomsten met instellingen in het buitenland. Je kunt met elkaar samenwerken zonder alles bij elkaar te gooien of in één gebouw te gaan zitten. Dan zou je namelijk invloed verliezen die je kunt uitoefenen als je met meerdere instellingen bent.”
Bent u weleens gevraagd om aan andere universiteiten te gaan doceren?
„Jawel.”
Ook door seculiere?
„Ook ja. Tja, wat moet ik daarvan zeggen? Een aantal jaren geleden kreeg ik van de Vrije Universiteit Amsterdam het verzoek om daar hoogleraar te worden. Dat is een mooi aanbod, zei ik toen, maar daarvoor moet ik wel eerst met twee mensen spreken. Met mijn moeder en met prof. dr. W. van ’t Spijker.”
Niet met uw vrouw?
„Mijn vrouw? Ja, dat had ook nog gekund, daar dacht ik niet zo snel aan. Ik weet dat zij mij in dit soort dingen vrij laat. Maar via mijn moeder ben ik bij de kerk gekomen. Dus ik vroeg: „Wat vind je ervan?” Ze zei: „Je mag de school niet in de steek laten.” Voor cgk’ers is de TUA de school hè, dat leeft nog sterk.
Mijn voorganger aan de TUA was prof. Van ’t Spijker. Ik ben hem altijd professor blijven noemen, ook al bood hij aan: „Zeg maar Wim”, maar dat kreeg ik niet over mijn lippen. Hij zei: „De VU? Jongen, daar horen wij niet.” En toen was ’t klaar.”
U schreef in TUA Connect over het wegvallen van een generatie hoogleraren, naar aanleiding van het overlijden van prof. Van ’t Spijker. Nu vormt u zelf met anderen de oudere generatie.
„Dat voelt niet zo. Dit interview gaat over een periode van 25 jaar, maar ik heb het idee alsof ik nog maar net begonnen ben. Op formulieren zie ik soms staan dat ik 60 jaar ben, maar dat moet een foutje zijn. Mijn collega’s en ik leven nog steeds sterk met de gedachte dat wij de jongens zijn die nog maar net na Velema, Oosterhoff, Van Genderen en Van ’t Spijker gekomen zijn. Hun namen komen nog vaak langs. Ik kan me niet voorstellen dat mensen straks zullen spreken over „de tijd dat Selderhuis hier nog hoogleraar was.”
De synode spreekt in april opnieuw over vrouw en ambt. Ziet u een oplossing voor de impasse?
„Een oplossing is dat we met elkaar tot het besef komen dat dit niet het moment is om uit elkaar te gaan. We moeten het niet vast laten lopen op dit thema. Het gaat om de vraag of we gereformeerd willen zijn, of we bij de belijdenis willen blijven. Laten we daarover in gesprek gaan.”
Heeft u daar goede hoop op?
„Ik heb al vaker gezegd: als je steeds roept dat de kerk gaat scheuren, dan gebeurt het ook. Dan wordt het een selffulfilling prophecy. Er zijn veel grotere problemen die onze aandacht verdienen. Hoe houden we jonge mensen vast die de band met hun gemeente dreigen kwijt te raken? Hoeveel mensen in dit land hebben geen flauw benul van wat het christelijke geloof inhoudt? Ik geloof echt niet dat de kerk weer opbloeit als we het ambt openstellen voor vrouwen. Laten we dit onderwerp alsjeblieft rap afsluiten en met elkaar mensen met het Evangelie bereiken.”
Op welke manier hebt u de kerken willen dienen?
„Allereerst door goede aanstaande predikanten af te leveren. Mensen die goed opgeleid zijn, niet alleen met kennis maar ook met vaardigheden. Mensen met hart voor de Heere en voor de kerk, voor anderen. Ik heb dienstbaar willen zijn door middel van wetenschap en onderzoek. Daarmee wil je de kennis van de Schrift verder brengen. Daarnaast zijn we als hoogleraren gewend om ’s zondags te preken. Ook zijn we betrokken bij de deputaatschappen en de synode.”
Dat zal misschien best weleens zelfverloochening vragen.
„Ja, ik moet strijden tegen mezelf. Ik ben iemand –dat zullen mijn collega’s zeker bevestigen– die er weleens iets uitflapt wat hij beter achterwege had kunnen laten. Ik ben nogal direct, open. Dan zegt mijn vrouw: „Je hoeft echt niet alles te zeggen wat je denkt.” Zelfverloochening betekent voor mij dat ik me soms moet inhouden. Maar daar ben ik niet zo goed in.”
In een lezing over Calvijn zei u eens: Calvijn wilde er zijn voor iedereen, hoog of laag. Zou deze uitspraak ook over u kunnen gaan?
„Haha. Ik probeer in elk geval geen onderscheid te maken. Mijn vader is met 12 jaar van school gegaan. Hij is een gewone arbeider, maar voor mij staat hij hoog. Gewone mensen ken ik genoeg. Ik ken ook mensen die veel gestudeerd hebben en hooggeplaatst zijn. Ik probeer er voor iedereen te zijn. Want of je nu hoog of laag gezeten bent, we hebben allemaal de Heiland nodig.”