New York Times: Veel burgerdoden bij luchtaanvallen VS
Amerikaanse luchtaanvallen hebben de afgelopen jaren veel meer burgerslachtoffers gemaakt dan het Pentagon toegeeft. De dramatische ‘nevenschade’ van wat in naam een precisie-oorlog is.
De Amerikaanse president Barack Obama beloofde bij zijn aantreden in 2009 al dat hij zijn troepen naar huis zou halen. Die toezegging maakte hij ook deels waar, en zijn opvolgers zetten dat beleid voort. Tienduizenden manschappen keerden naar de Verenigde Staten terug. Voornamelijk uit Irak, Syrië en Afghanistan.
In plaats daarvan lanceerde Washington een geheel nieuwe oorlog, die voornamelijk uit luchtaanvallen bestond. Met bommenwerpers die vanaf vliegdekschepen in de Perzische Golf of vanaf Amerikaanse bases in het Midden-Oosten opereerden. Maar ook –en vooral– met drones, die veelal op duizenden kilometers afstand in Amerika werden bestuurd.
Dat was politiek veel beter te ‘verkopen’, want er zouden immers geen bodybags met gesneuvelde Amerikaanse soldaten meer naar huis komen. En daarmee zouden de VS bovendien een precisie-oorlog gaan voeren, beloofde de top van de strijdkrachten. Met zeer gerichte operaties zouden alleen vijanden van Amerika worden gedood en zou het aantal burgerslachtoffers tot een minimum worden beperkt.
Niets bleek minder waar, toont recent onderzoek van The New York Times aan. Het dagblad legde de hand op meer dan 5400 documenten uit een geheim archief van het Pentagon. Ze betroffen ruim 1300 incidenten waarbij burgerdoden waren gevallen. Veel van die stukken konden alleen via gerechtelijke procedures op grond van de Amerikaanse versie van de Wet Openbaarheid Bestuur boven water worden gehaald.
Aaneenschakeling
Uit de papieren komt een ontluisterend beeld naar voren. Sinds 2014 wordt de Amerikaanse luchtoorlog in het Midden-Oosten en Afghanistan gekenmerkt door een aaneenschakeling van foute inlichtingen, overhaaste acties en onjuiste bepaling van doelwitten. Daarbij vielen duizenden burgerdoden, onder wie veel kinderen.
De voorbeelden die The New York Times noemt, liegen er niet om. In september berichtte het Amerikaanse ministerie van Defensie dat bij een drone-aanval in Afghanistan een voertuig volgeladen met bommen was getroffen. In werkelijkheid miste de raket zijn doel en doodde tien leden van één familie. Bij een bombardement in Syrië vielen tientallen onschuldige slachtoffers, maar de legertop hield dat incident buiten de publiciteit.
De krant onderzocht overigens niet alleen de militaire archieven, maar bezocht ook bijna honderd plaatsen waar aanvallen hadden plaatsgehad en sprak daar met ooggetuigen en nabestaanden.
Dat laatste leverde ook nog eens het beeld op dat de bewuste incidenten nauwelijks werden onderzocht. Laat staan dat ernstig gewonde slachtoffers de nodige medische zorg kregen of dat nabestaanden financieel werden gecompenseerd. Dat gebeurde slechts in een handjevol gevallen. Volgens The New York Times blijkt uit de documenten ook dat er geen disciplinaire maatregelen zijn genomen tegen militairen die bij de dodelijke voorvallen betrokken waren.
Opdracht
Hoeveel burgers er precies bij de luchtaanvallen van de afgelopen jaren zijn omgekomen, is niet bekend. Wel toont het onderzoek volgens de Amerikaanse krant aan dat het er aanzienlijk meer zijn dan de autoriteiten officieel hebben gemeld. Volgens het Pentagon zijn er bij acties tegen Islamitische Staat in Syrië en Irak 1417 burgerdoden gevallen en in Afghanistan 188 sinds 2018. The New York Times spreekt over een veelvoud van deze aantallen.
Kapitein Bill Urban, woordvoerder voor het Amerikaanse Central Command, ontkent tegenover The New York Times niet dat er bij operaties regelmatig dingen misgaan. „Zelfs met de beste technologie van de wereld worden er fouten gemaakt, of ze nu zijn gebaseerd op incomplete informatie of verkeerde interpretatie van inlichtingen. We proberen van die fouten te leren.”
Volgens Urban doet het Amerikaanse leger er alles aan om nevenschade te voorkomen en wordt elk incident onderzocht. Het minimaliseren van het risico op burgerslachtoffers is niet alleen een „strategische noodzaak, maar ook een wettelijke en morele opdracht.”