Veiligheidsregio’s horen thuis in nationale crisisstructuur
De 25 veiligheidsregio’s in het land moeten een formele rol krijgen in de nationale crisisstructuur. De veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor het handhaven van crisismaatregelen. Als zij een vaste plek hebben in nationaal crisisoverleg, kunnen maatregelen vooraf met de veiligheidsregio’s worden afgestemd, zodat ze goed handhaafbaar zijn.
Dat stelt de Inspectie Justitie en Veiligheid in het eerste deel van de evaluatie van de aanpak van de Covid-19-crisis. De inspectie gaat niet over de gezondheidsaanpak of over de politieke besluitvorming, want daar zijn andere organen voor, zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De inspectie heeft zich gericht op de samenwerking van nationale en regionale crisisorganisaties vanaf de eerste uitbraak van Covid-19 in Nederland tot en met het eerste kwartaal van 2021.
Toen de crisis in het voorjaar van 2020 uitbrak, werkte iedereen goed samen, aldus de inspectie. De voorzitters van de veiligheidsregio’s konden in het Veiligheidsberaad hun stem laten horen en ook voor de commandanten van de regio’s was er plaats. Maar toen het aantal besmettingen in de zomer van 2020 afnam, ging het mis. De nationale crisisstructuur werd losgelaten. Rijk en regio’s werkten steeds meer en vaker langs elkaar heen. Zo werden er testlocaties gebouwd waar de veiligheidsregio’s niets van afwisten. Ministers overlegden rechtstreeks met directeuren van de GGD, zodat de regio’s een informatieachterstand opliepen, terwijl zij verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van een infectie-uitbraak. Bij de uitvoering van noodverordeningen ontstonden problemen.
Het afschalen ging veel te snel, concludeert de inspectie. Er is onvoldoende gebruikgemaakt van de expertise en ervaring van de regio’s. Om een crisis effectief aan te pakken is er veel te winnen met een goede samenwerking, vindt de inspectie.