Prof. Hendrik Koorevaar bleef zijn leven lang leerling
Hij groeide op met een veelheid aan invloeden: van hervormd-gereformeerd tot vrijzinnig, van liberaal tot socialistisch. Sinds de ommekeer in zijn leven ziet prof. dr. Hendrik Koorevaar dat als leiding. Hij kent andere denkwijzen van binnenuit en leerde juist daardoor buigen voor het gezag van de Schrift.
Hij oogt fragiel, maar mentaal is oudtestamenticus Hendrik Koorevaar aan de vooravond van zijn 75e verjaardag nog vitaal. Met een big shopper vol boeken loopt hij naar een ruimte in het voormalige kloostercomplex waarin de Evangelische Theologische Faculteit Leuven is ondergebracht. Op 7 september hield hij er zijn Engelstalige afscheidscollege, over de opbouw van het boek Jesaja.
Hoe beleefde u dat college?
„Officieel ben ik met emeritaat sinds 1 januari 2012, maar daarna ging ik gewoon verder. Pas in 2019 gaf ik mijn laatste college voor studenten. Publiceren blijf ik doen, dus het slotcollege was meer een komma dan een punt.”
U gaat wel de slotfase van uw leven in. Blikt u veel terug?
„Omdat ik nog een aantal belangrijke taken heb te vervullen, met name het redigeren van een Duitstalige inleiding op het Oude Testament, is mijn blik meer gericht op wat komt dan op het verleden. Ik hoop dat het me gaat lukken, gezien de kwetsbaarheid van het leven.”
Die kwetsbaarheid ervoer u al vroeg.
„Inderdaad. Toen ik 12 jaar was stierf mijn vader, het jaar daarop mijn moeder. Na haar overlijden kwam ik in huis bij oom Job Heikoop, de oudste broer van mijn moeder, net als zijn jongere broer en zus vrijzinnig. Mijn moeder was als enige in dat gezin Schriftgelovig gebleven. Ze behoorde tot de Gereformeerde Bondsgemeente van Schoonhoven, de plaats waar ik opgroeide. Mijn vader, van huis uit synodaal gereformeerd, ging niet naar een kerk. Hij deed er niet negatief over; God en de Bijbel speelden in zijn leven geen rol. De onderlinge verhoudingen in ons gezin waren overigens harmonieus. Mijn broer Piet en ik gingen op zondag met moeder mee naar de kerk. Van de preken begreep ik niets, maar ik genoot van de psalmzang. Ik ging ook met vreugde naar de zondagsschool en later de knapenvereniging. Die bleef ik na het sterven van mijn moeder bezoeken. Dat vond mijn oom prima, hoewel hij soms kritisch over de kerk sprak.”
Zette het vroege overlijden van uw ouders een blijvend stempel op uw leven?
„Niet in de zin dat ik er psychisch door beschadigd ben. Ik bewaar goede herinneringen aan de jaren die ik bij familie doorbracht. Op 16-jarige leeftijd ging ik van oom Job naar Henk Heikoop, zijn oudste zoon en mijn voogd. Die was hoofd van de afdeling onderwijs van de gemeente Terneuzen, dus ik verhuisde van Schoonhoven naar Zeeland.
Net als zijn vader was Henk overtuigd vrijzinnig en socialistisch. Tante Nellie had uiterst rechtse opvattingen. Oom Teunis was een volbloed liberaal, dus ik groeide op in een familie met totaal verschillende levensovertuigingen. Dat is me van veel nut geworden toen ik tot geloof en tot navolging van Jezus kwam. Totaal ongedacht, want tijdens de studie bedrijfskunde op Nijenrode in Breukelen schoof ook ik het christelijk geloof terzijde. Bij mijn broer Piet, die onderwijzer wilde worden, bracht de studie aan kweekschool de Driestar een opwekking van het geloof teweeg. Dat bemerkte en waardeerde ik, maar ik had er geen deel aan. Tijdens discussies op Nijenrode nam ik een progressief standpunt in, tegen het marxisme aan.
Het vak geestelijke vorming volgde ik bij een predikant. Die gaf ons de opdracht het Johannesevangelie te lezen. Voor mijn gevoel las ik sprookje na sprookje, eindigend met iemand die ter dood wordt gebracht en weer levend wordt. Toen heb ik bewust gebroken met het christelijk geloof en ging ik me actief verdiepen in de evolutietheorie. Die gaf antwoord op veel vragen, met één uitzondering. Ik kreeg geen verklaring voor de overgang van dode naar levende materie.”
Waardoor kwam u tot geloof?
„In het tweede studiejaar bracht ik een weekend door bij Frans Geurts, een jeugdvriend uit een groot gezin in Schoonhoven. Die mensen leefden dicht bij de Bijbel. Tijdens dat bezoek vroeg Frans of ik meeging naar een samenkomst van een pinkstergemeente in Gouda. Om hem een plezier te doen, stemde ik toe. Meisjes zongen er liederen onder gitaarbegeleiding, dat sprak me wel aan, maar ik voelde een hevige weerstand tegen wat ik hoorde verkondigen. Wel werd ik geraakt door het getuigenis van een jonge man die vertelde hoe zijn vrouw wonderlijk was gespaard, tegen de verwachtingen van de artsen in. Zo’n wonder paste niet in mijn seculiere denken.
Na het slotgebed vroeg de voorganger of er iemand in de zaal was die Jezus Christus wilde gaan volgen. In een flits zag ik mijn moeder die me voorlas uit de kinderbijbel van Anne de Vries, over Jezus. Eer ik goed besefte wat ik deed, stak ik mijn hand omhoog. Terwijl ik naar voren liep, was het of mijn hoogmoed brak. Ik stond daar als een verslagen mens voor God.”
Een radicale ommekeer.
„Ja en nee. Daar is de verandering in mijn leven begonnen, maar ik moest nog veel leren. Met graagte bleef ik dansen en ik kwam niet in een kerk. Als ik bij de familie Geurts logeerde, ging ik wel mee naar de huissamenkomsten van ene broeder Braaksma in Baarn. Die was sterk bezig met de eindtijd en de toekomst van Israël.
Tijdens mijn tweede studiejaar op Nijenrode had de Zesdaagse Oorlog in Israël plaats. In het kader van debatoefening hielden we een discussie over de te verwachten uitslag van de strijd. Ik werd aangewezen als discussieleider. Vrijwel iedereen verwachtte dat die oorlog het einde van Israël zou betekenen. Uitzondering was een Joodse medestudent. Niemand gaf iets voor zijn standpunt, maar de dagen erna volgde het ene na het andere bericht over overwinningen door Israël. De visie van Braaksma bleek geen fantasie. Ik besloot om na mijn stage in Berlijn en het vervullen van de militaire dienstplicht een jaar naar Israël te gaan, om daar Hebreeuws te studeren.”
Wat vond voogd Henk van uw geestelijke ontwikkeling?
„Omdat ik door mijn militaire dienst weinig naar huis kwam, had hij aanvankelijk niet in de gaten wat er bij mij gaande was. Toen ik schreef dat ik me wilde laten dopen, was hij ontsteld. Ieder moest volgens hem vrijheid van denken hebben, maar deze stap tolereerde hij niet. Het gesprek dat volgde, was één massieve aanval op het christelijk geloof. Filosofisch was Henk goed onderlegd, dus bij veel onderwerpen was hij me de baas. Zijn argumenten tegen de doop op grond van geloof kon ik echter weerleggen, dankzij mijn bestuderen van de Bijbel op dit punt. Voor de eerste keer besefte ik de waarde van het Woord van God tegenover vrijzinnige opvattingen.
Omdat ik me niet liet overtuigen, wilde Henk dat ik het huis verliet. Dat was de prijs die ik moest betalen omwille van de waarheid van God. Door dat gesprek raakte ik nog sterker overtuigd van die waarheid. Wel heb ik tegen God gezegd: „Sinds ik christen ben, bestaat mijn leven enkel uit problemen wegens U. Haal me hieruit en ik zal U dienen.” Vanaf dat moment ben ik Hem echt gaan volgen.”
Waar vond u een nieuw thuis?
„Ik was al van plan om voor een paar maanden naar Israël te gaan, met een groep mensen van het Anne Frankhuis. We werden ondergebracht in een marxistische kibboets in Noord-Galilea en verdienden de kost met appels plukken. Na die twee maanden ben ik gebleven om Hebreeuws te studeren aan een oelpan, een Hebreeuwse school voor Joodse emigranten. ’s Morgens werkten we voor kost en inwoning, ’s middags volgden we onderwijs. De studie over de Tenach kreeg ik van een marxistische leraar. In mijn vrije tijd bestudeerde ik de Bijbel en leerde ik belangrijke Bijbelverzen uit mijn hoofd, aan de hand van een rooster van de interkerkelijke beweging Navigators. Teksten die ik vreemd of overdreven vond, gingen me door het memoriseren overtuigen, op een verrassende wijze. Ik weet uit ondervinding hoe je van een vrijzinnig mens kunt veranderen in een Bijbelgetrouw christen, door de kracht van het Woord.
Omdat ik na mijn verblijf in Israël theologie wilde gaan studeren, nam ik op advies van broeder Braaksma contact op met de oude ds. W. Glashouwer. Van hem hoorde ik dat in Bazel een vrije theologische hogeschool was gesticht, onder leiding van prof. Samuel Külling. Tot mijn blijdschap was Gemeentereveil, een kring rond ds. Glashouwer, bereid een jaar lang mijn studie in Zwitserland te betalen.
Ondanks de verandering in mijn leven, hechtte ik toen nog geloof aan de evolutietheorie. Dat veranderde door de colleges van prof. Külling. Die toonde in het tweede studiejaar aan dat de dagen waarover Genesis 1 spreekt exegetisch maar één betekenis kunnen hebben: die van etmaal. In een halfjaar evolueerde ik van een evolutionist naar iemand die het Bijbelse spreken over een schepping in zes dagen aanvaardt. De creationistische publicaties die ik later las, hebben mijn overtuiging versterkt.”
Külling heeft u gestempeld?
„Hij niet alleen. Ook de cultuurfilosoof Francis Schaeffer en de ethicus Georg Huntemann hebben grote indruk op me gemaakt. Die mannen doorzagen de moderne tijd en spraken met heldere argumenten over de betekenis van het christelijk geloof. Schaeffer waarschuwde ons vijftig jaar geleden al voor het postmodernisme. Al dachten deze mensen over de doop en de kerk anders dan ik, bij hen zag ik dezelfde geest van geloof.
Na mijn studie ben ik voor de Belgische Evangelische Zending gaan werken als evangelist en gemeentestichter. In 1977 werd ik daarnaast benoemd tot docent aan het Bijbelinstituut België. In het werk als docent en later als hoogleraar aan de Evangelische Theologische Faculteit was mijn grondhouding niet anders dan in mijn werk als evangelist. Mensen zijn verloren en moeten Jezus leren kennen. Ik stimuleerde mijn studenten om op God te vertrouwen en gehoorzaam te zijn aan de opdracht van Jezus om alle volken tot Zijn leerlingen te maken. Daar gaat het om, ook in de academische theologische arbeid. Het verdwijnen van het zicht op het missionaire doel van theologie is dodelijk. Dan wordt het een autonome wetenschap. Külling had me graag als oudtestamenticus in Bazel gezien, maar dat zag ik niet zitten. Ik weet me voor België, voor Vlaanderen geroepen.”
Welke betekenis kent u toe aan belijdenisgeschriften?
„Die hebben zeker waarde, maar alleen als je met concrete voorbeelden aangeeft wat de consequenties van de inhoud zijn. Met name ten aanzien van het gezag van de Bijbel. Zonder deze concretisering doet iedere theoloog met die belijdenisgeschriften wat hij wil en worden het betekenisloze documenten.”
Hoe hebt u de ETF van Leuven door de jaren heen ervaren?
„In het begin kon ik me daarmee identificeren. Later werd dat steeds moeilijker, in de eerste plaats door mijn standpunt over de schepping. Ik heb me altijd loyaal opgesteld, maar bleef trouw aan mijn overtuigingen. Alle informatie en elk getuigenis in de Bijbel neem ik serieus. Tegen alles wat daartegen ingaat, zeg ik nee. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament wil ik lezen zoals de betreffende schrijvers willen dat hun boeken gelezen worden, ook op historisch gebied. Het gaat om vaste en betrouwbare informatie. Dat geldt ook voor wat er staat geschreven over het ontstaan van de wereld en over homoseksualiteit. Mijn standpunt daarover werd me niet altijd in dank afgenomen, maar dat was voor mij niet beslissend. In het dankwoord na mijn afscheidscollege wees ik afsluitend alle aanwezigen op het tiende vers van Jesaja 1, het inleidende sleutelhoofdstuk van dit Bijbelboek. De leiders van Jeruzalem zijn volgens Jesaja leiders van Sodom geworden en het volk van Jeruzalem noemt hij volk van Gomorra. Dat is een serieuze waarschuwing, ook voor deze tijd. Voor ons allemaal.”
Ex-priester Toon Vanhuysse typeerde u als een man doordesemd van het Woord van God.
„Door alles wat ik heb meegemaakt, ben ik inderdaad steeds meer naar God en Zijn Woord toe gedreven. Als ik iets niet begrijp, ligt dat aan mij, niet aan de Bijbel. Wat dat betreft ben ik altijd leerling gebleven. Alle acanonieke historische kritiek en alle ethische relativering die van de canon afwijkt, is verwoestend voor jezelf en voor anderen. We moeten de Bijbel ook niet méér laten zeggen dan wat er staat. Dan worden we overorthodox. Daar voel ik me evenmin bij thuis.”
Wat betekent uw vrouw voor u?
„Heel veel. Ik heb diep respect voor haar geloofs- en gebedsleven. Ze lijdt veel pijn door een spierziekte. Daarvoor behandel ik haar elke morgen; dat heb ik geleerd van een arts in Aarschot. Het kost me een aantal uren, maar dat doe ik met liefde. Soms combineer ik de behandeling met zalving en gebed om genezing. Meestal geeft dat verlichting, tot nu toe kwam het niet tot algeheel herstel. Omdat Jezus ons heeft geleerd niet te vertragen in het gebed, blijf ik God ermee lastigvallen. Met de hoop dat door een bijzondere genezing ook in onze woonplaats Bertem, een dorp dat in duisternis leeft, het licht van het Evangelie zal doorbreken.”